13.10.2
Bandenspanning: Controle
Controleer en regel de druk van de voorbanden en
achterbanden.
Controleer of het loopvlak en de zijkanten geen schade
vertonen.
Verbind een manometer met het ventiel van de band
en controleer of de oppompdruk overeenkomt met de
voorgeschreven druk.
Regel de bandenspanning op basis van de
voorschriften in het hoofdstuk "Banden".
13.10.3
Sluiting van de wielmoeren: Controle
Controleer of de moeren van de voorwielen en
achterwielen goed aangespannen zijn met behulp van een
dynamometrische sleutel (met momentversterker indien
nodig).
Span de moeren aan op 588 Nm (60 Kgm).
256
256
256
2-M03-00
3-M03-00