7.9
Airconditioning *
De airconditioning is een optioneel accessoire.
Volg de volgende instructies voor een correct gebruik van de
airconditioning (Fig. 23-G4000 en Fig. 24-G4000):
1.
Controleer of alle portieren, ruiten en de deur gesloten
zijn.
2.
Controleer of de verwarming uitgeschakeld is door de
hendel "1" naar de "blauwe" schaal te verplaatsen.
3.
Wanneer de motor draait, zet men de airconditioning
aan door op de schakelaar "2" te drukken. Het oplichten
van het controlelampje op deze schakelaar geeft aan
dat de airconditioning actief is.
4.
Druk op de schakelaar "3" om de intensiteit van de
ventilatie te regelen.
5.
Open en regel de openingen om de beste koeling op
basis van de omgevingstemperatuur te verkrijgen.
6.
Draai aan de knop van de temperatuur "1" om de
gewenste temperatuur te verkrijgen.
- WAARSCHUWING
Schakel de airconditioning elke 15 dagen 2
minuten lang in, ook in het koude seizoen,
met de motor op minimum toerental (zonder
gas te geven). Op deze manier worden de
mobiele delen gesmeerd, zoals de compressor
en de installatie in het algemeen.
Om de airconditioning efficiënt te houden,
moet de condensator rein gehouden worden
(Fig. 25-G4000).
- GEVAAR
Maak geen enkele flexibele leiding van de
airconditioning los om de condensor te
kunnen bereiken, aangezien contact tussen
de huid en het koelmiddel bevriezing kan
veroorzaken.
Raadpleeg
het
voor de onderhoudswerkzaamheden en de
betreffende vervaldagen.
96
96
96
hoofdstuk
"Onderhoud"
3
2
23-G4000
-
24-G4000
25-G4000
1