10.3.2
De motor starten
Om de motor van de machine te starten, moet men de
volgende handelingen uitvoeren:
1.
Druk de schakelaar van de parkeerrem in.
2.
Zet de hendel voor selectie van de rijrichting in neutraal.
3.
Blijf op de stuurplaats neerzitten.
4.
Draai de startsleutel (Fig. 1-J0100) in wijzerzin tot aan
stand "1".
Met de sleutel in deze stand:
- Brengt men stroom van het instrumentenpaneel voor
besturing naar het dashboard.
- Treedt een akoestisch signaal in werking dat de sleutel is
ingeschakeld. Dit akoestisch geluidssignaal dient ook om
eventuele personen in de buurt te waarschuwen dat de
machine in werking wordt gesteld.
- Er wordt een check-up van het instrumentenpaneel
uitgevoerd met inschakeling van alle lampjes gedurende
ongeveer 5 seconden. Op het einde van de check-up
mogen enkel nog de volgende lampjes aan blijven:
Controlelamp druk motorolie
Controlelamp accu opgeladen
Controlelamp algemeen alarm
Onderbroken geluidssignaal
Andere lampjes met betrekking tot geactiveerde
functies (vb: Parkeerrem, ingeschakelde versnellingen,
enz...)
- VERBOD
5.
Draai de startsleutel (Fig. 1-J0100) tot aan stand "3" om
de motor te doen starten. Het starten niet langer dan 5
seconden laten aanhouden.
6.
Wanneer de motor gestart is, moet men de sleutel
loslaten. Als de motor gestart is, moeten de
controlelampjes met betrekking tot de druk van de
motorolie en het opladen van de accu uitgaan.
Als de motor niet binnen 5 seconden start, moet men
met regelmatige tussenpozen van 15 seconden opnieuw
proberen, dit om de startmotor niet te overbelasten.
0
1-J0100
1
2
3
195
195
195