3.1 Aansluiting van de regelaar
De elektrische aansluiting vindt plaats afhankelijk van het bij de configuratie (zie par. 7.1) inge-
stelde installatienummer conform de figuren 4 t/m 13.
De netvoedingszijde van de regelaar, klemmen 16 t/m 30, moet met een aderdiameter van ten-
minste 1,5 cm2 worden aangesloten.
Voor de kabeldoorvoeren moeten de gemarkeerde plaatsen op het achterdeel worden door-
broken en worden voorzien van passende kabelwartels.
3.2 Aansluiten van de voelers
Sluit kabels aan met een min. aderdiameter van 0,5 mm2 op de klemmenstrook, klemmen 1
t/m 15, op het achterste deel van de behuizing. Zie voor de Pt 100 (Pt1000/PTC/, NTC) voele-
rinregeling par. 7.1.6.
3.3 Pompmanagement
Voor de besturing van de verwarmingscirculatiepomp staan als alternatief voor de relaisuit-
gang twee reed-relaisuitgangen ter beschikking. Afhankelijk van de bedrijfstoestand loopt de
circulatiepomp UP1 tijdens de gebruikstijden geregeld via de verschildruk. De verschildrukre-
geling vindt plaats aan de pompzijde. Gedurende de tijden dat de circulatiepomp UP1 niet
wordt gebruikt, wordt deze teruggeschakeld naar het minimale toerental.
De binaire uitgangen BA8 en BA9 hebben de volgende functie:
BA8: circulatiepomp aan/uit
BA9: toerental reduceren
Wanneer de circulatiepomp moet inschakelen, wordt BA8 gesloten. De binaire uitgang BA9
kan via functieblok FB28 worden geconfigureerd.
FB28 = AAN: BA9 = UIT tijdens geen gebruik
FB28 = UIT: BA9 = AAN bij geen gebruik
3.4 Melding verzamelstoring
Met functieblok FB47 = AAN kan als alternatief voor de pompmanagementfunctie via de binai-
re uitgang BA8 en storing worden gemeld. Wanneer het foutstatusregister (FSr) een storing sig-
naleert, dan wordt de binaire uitgang BA8 ingeschakeld.
BA8
BA9
31 32 33
Zie voor de overige aansluitingen de inbouwvoor-
schriften van de pompleverancier.
Fig. 3 ⋅ Aansluitingen achterzijde regelaar, voorbeeld pompmanagement
3132 33
Grundfos UPE serie 2000
7 8 9
9