4. Beschrijvingen functies
4.1 Optimalisatie
De regelaar is in staat, zelfstandig de meest gunstige in- en uitschakeltijden van een verwar-
mingsinstallatie in periodiek gebruikte gebouwen te bepalen. Hiervoor is een ruimtetempera-
tuurvoeler in een referentieruimte noodzakelijk en bovendien moet de functieblokinstelling FB 0
= AAN worden gekozen.
Om ervoor te zorgen dat aan het begin van de gebruikstijd in de referentieruimte de gekozen
temperatuur is bereikt, schakelt de regelaar de verwarming afhankelijk van de invloeds-
grootheden ruimtetemperatuur, buitentemperatuur en gebouwenkarakteristiek voortijdig in
(max. 6 uur).
Eerst wordt met de maximale toevoertemperatuur verwarmd, waarna binnen de gebruikstijd
de verwarming volgens de verwarmingskarakteristiek plaatsvindt.
De verwarmingsinstallatie kan tot max. 2 uren voor het einde van de gebruikstijd worden uitge-
schakeld. Dit tijdstip kiest de regelaar zodanig, dat er geen wezenlijke onderschrijding van de
ruimtetemperatuur tot het einde van de gebruikstijd optreedt. Zonnestralen bijv. kunnen tot een
verhoogde ruimtetemperatuur leiden en daardoor een voortijdig, geoptimaliseerd uitschakelen
van de verwarming veroorzaken. Buiten de gebruikstijd zorgt de regelaar ervoor, dat de steun-
temperatuur niet wordt onderschreden. Iedere eventueel noodzakelijk steunbedrijf wordt met
de maximale toevoertemperatuur uitgevoerd. Wanneer op één dag 2 gebruiksperioden wor-
den ingesteld, dan bewaakt de regelaar in de tijd tussen deze periodes het gereduceerde ruim-
te-setpoint. Warmwatervragen worden – bij alle aan de secundaire zijde opgenomen warm-
watercircuits – tijdens de opwarmfase niet verwerkt.
4.2 Aanpassing
De regelaar is in staat, zelfstandig de verwarmingskarakteristiek aan de gebouwkarakteristiek
aan te passen. Hiervoor is een ruimtetemperatuurvoeler in een referentieruimte noodzakelijk en
bovendien moet de functieblokinstelling FB 1 = AAN worden gekozen. De regelaar moet in
automatisch bedrijf zijn ingesteld.
Gedurende de eerste gebruikstijd wordt de referentieruimte eerst conform de verwarmingska-
rakteristiek (stijgingsfactor 1,8) verwarmd. Wanneer de gemeten ruimtetemperatuur binnen de
gebruikstijd gemiddeld afwijkt van het ruimte-setpoint, dan kiest de regelaar aan het begin van
de volgende gebruikstijd een andere verwarmingskarakteristiek.
De gecorrigeerde waarde wordt binnen het parametreerniveau onder "helling van de verwar-
mingskarakteristiek" weergegeven. Benadering van deze parameter, teneinde deze handmatig
te wijzigen, is bij aanpassingsbedrijf niet mogelijk.
4.3 Korte tijd aanpassing
Afwijkingen in de ruimtetemperatuur kunnen tijdens de gebruiksperiode door parallelle ver-
schuiving van de verwarmingskarakteristiek met max. ± 5 °C automatisch worden gecorri-
geerd. Naast een ruimtetemperatuurvoeler in een referentieruimte is hiervoor de functieblokin-
stelling FB 2 = AAN noodzakelijk. De regelaar moet op automatisch bedrijf zijn ingesteld.
Zodra de ruimtetemperatuur met meer dan 0,5 °C afwijkt van de gewenste waarde, wordt de
verwarmingskarakteristiek tijdens de gebruikstijd na telkens 10 minuten met 1 °C verschoven.
De gecorrigeerde waarde wordt binnen het parametreerniveau onder "niveau van de verwar-
mingskarakteristiek" weergegeven. Benadering van deze parameter, teneinde deze handmatig
te wijzigen, is bij korte tijd aanpassing niet mogelijk.
De verschuiving wordt tijdens het niet gebruiken teruggezet.
14