4.11 Begrenzing regelafwijking voor OPEN-signaal
Met behulp van deze functie kan de reactie van de regelaar op grotere afwijkingen van de ge-
wenste waarde, die het open sturen van het regelventiel tot gevolg hebben, worden gedempt.
Met het functieblok FB 11 = AAN kan bij een driepuntsregeling de regelafwijking voor de re-
gelkring RK1 worden begrensd en met FB 12 = AAN die voor regelkring RK2.
Lage instelwaarden in de betreffende functieblokken (standaard waarde 2 °C) hebben sterke
demping tot gevolg.
4.12 Dwangmatig vullen warmwaterboiler
Deze functie is bij de installaties 2, 3, 5, 7 8 en 9 geactiveerd, wanneer tenminste een boiler-
temperatuurvoeler in de warmwaterboiler wordt gebruikt.
Om aan het beging van de gebruikstijd het verwarmingscircuit resp. de opwarmingsfase bij
optimalisatiebedrijf een voldoende vulling van de boiler te kunnen waarborgen, wordt een uur
voor het begin van de opwarmfase dwangmatig de warmwaterboiler gevuld. Deze vulproce-
dure voor de boiler wordt beëndigd wanneer het schakelverschil op SF1 resp. de temperatuur
op SF2 wordt overschreden.
4.13 Ruimtetemperatuurvoeler
Wanneer de ruimtetemperatuurvoeler met functieblok FB 13 = AAN, de optimalisatie FB 0 =
UIT, de aanpassing FB 1 = uit en de korte tijd aanpassing FB2 = UIT, dan dient de voeler alleen
voor de aanwijzing van de momentele waarde van de ruimtetemperatuur; voor de regeling
wordt deze in dit geval niet gebruikt.
4.14 Vorstbeveiliging
Bij een buitentemperatuur lager dan +3 °C worden de verwarmingscirculatiepomp UP en de
circulatiepomp ZP ingeschakeld. Er wordt een toevoertemperatuur van 20 °C uitgeregeld.
Om een aanwezige warmwaterboiler buiten de gebruikstijd tegen vorst te kunnen beschermen,
moet deze minimaal zijn uitgevoerd met een boilertemperatuurvoeler.
Wanneer de boiler afkoelt tot onder 5 °C watertemperatuur, dan wordt het vullen van de boiler
geactiveerd. Het vullen wordt gestopt, wanneer aan de voelers SF1 resp. SF2 een temperatuur
van 10 °C wordt overschreden. Tijdens handbedrijf is de vorstbeveiliging niet actief.
4.15 Uitval temperatuurvoeler – aanwijzing in LC-display via
symbool
Het bij een mogelijk defect hierna beschreven regelgedrag is gerelateerd aan de eenduidige
kortsluiting en de eenduidige onderbreking van de temperatuurvoeler.
Veiligheidsfuncties zoals bijv. vorstbeveiliging en thermische beveiliging zijn overeenkomstig
bij uitval van de temperatuurvoeler niet meer gewaarborgd.
Buitentemperatuurvoeler AF:
bij een defecte buitentemperatuurvoeler wordt een gewenste toevoertemperatuurwaarde van
50 °C aangehouden.
Indien de ingestelde maximale waarde voor de toevoertemperatuur kleiner is dan 50 °C, wordt
de installatie op deze gewenste waarde geregeld.
Toevoertemperatuurvoeler VF (VF1):
Bij uitval van de toevoertemperatuurvoeler neemt het ventiel RK1 een stand van 30% in. De
warmwatervoorziening wordt direct gestopt.
17