Werken met de machine
10.11.9 Reiniging van de spuit bij een gevulde tank (werkonderbreking)
Afb. 129/...
1. Schakel het spuiten uit op de
bedieningsterminal.
RW, RU
2. Roerwerk
DA
3. Omschakelkraan
SA
4. Omschakelkraan
5. Pomp met pompbedrijfstoerental
(min. 400 omw./min.) aandrijven.
6. Ca. 20 seconden na het inschakelen van de
pomp de DCS-kraan sluiten (DCS-optie) om
het ontmengen van de spuitvloeistof te
verhinderen.
7. Spuit eerst de onverdunde resthoeveelheid
uit de spuitboom op een onbehandeld
gedeelte van het perceel.
8. Spuit daarna de met water uit de
spoelwatertank verdunde resthoeveelheid
uit zuigfilter, pomp, armatuur en spuitleiding
eveneens op een onbehandeld gedeelte
van het perceel.
9. Tap de technische resthoeveelheid uit de
armatuur af in een geschikte opvangbak.
Zie hiervoor pagina 179.
10. Reinig het zuigfilter. Zie hiervoor pagina
179.
11. Pompaandrijving uitschakelen.
12. DCS-kraan opnieuw openen.
188
Reinig absoluut de zuigarmatuur (zuigfilter, pompen, drukregelaar) en
de spuitleiding bij een onderbreking tijdens het spuiten door de
weersomstandigheden.
uitschakelen.
in stand
.
in stand
.
Voor het doorgaan met het spuiten gedurende vijf minuten de pomp
met 540 min
-1
laten draaien en de roerwerken inschakelen.
Afb. 129
UG BAG0216.3 09.22