Met uw auto rijden
• Als het andere voertuig aan een hoge
snelheid voorbijrijdt.
• Tijdens het wisselen van rijstrook.
• Als twee voertuigen naast elkaar
starten en versnellen.
• Als het voertuig op de naastgelegen
rijstrook twee rijstroken verder weg rijdt
OF als het voertuig twee rijstroken
dichterbij komt tot op de naastgelegen
rijstrook.
• Er is een (motor)fiets in de buurt.
• Er bevindt zich een platte oplegger in
de buurt.
• Als zich kleine voorwerpen in het
detectiegebied bevinden, zoals een
winkelkarretje of kinderwagen.
• Als er een laag voertuig in de buurt is,
zoals een sportwagen.
• Het rempedaal intrappen.
• De
ESC
(elektronische
stabiliteitsregeling) wordt geactiveerd.
• De
ESC
(elektronische
stabiliteitsregeling) werkt niet.
• De bandenspanning is laag of een van
de banden is beschadigd.
• De rem werkt niet goed.
6
162
• Het voertuig verandert abrupt van
richting.
• Het voertuig wisselt scherp van
rijstrook.
• Het voertuig komt met een schok tot
stilstand.
• De temperatuur rond het voertuig is
extreem laag.
• Het voertuig trilt hevig tijdens het rijden
over
een
hobbelige
ongelijkmatige weg of betonplaten.
• Het voertuig rijdt over een ondergrond
die glibberig is door sneeuw, plassen
of ijs.
• De Lane Keeping Assist (LKA) of Lane
Departure Warning (LDW) werkt niet
normaal (indien van toepassing)
Zie "Lane Keeping Assist-systeem
(LKA,
rijvakassistentie)"
hoofdstuk voor meer informatie.
weg,
• Rijden in bochten
De BCW-systemen werken mogelijk niet
goed wanneer u over een bochtige weg
rijdt. Onder bepaalde omstandigheden
detecteert het systeem mogelijk het
voertuig in de aangrenzende rijstrook
in
dit
niet.
Rij steeds met aandacht voor de weg en
de rijomstandigheden.
OCD058114