Kenmerken van uw auto
✽ ✽ OPMERKING
• Als tijdens het controleren van de
omgeving de auto (of object) voor of
achter de auto te dichtbij staat, werkt
het systeem mogelijk niet goed.
• Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden mogelijk niet goed:
(1) Wanneer de sensoren zijn bevroren
(2) Wanneer de sensoren vuil zijn
(3) Wanneer het hevig sneeuwt of regent
(4) Wanneer er een pilaar of voorwerp
in de buurt is
• Wanneer tijdens het wegrijden uit een
parkeerplaats een obstakel wordt
gesignaleerd dat een ongeval kan
veroorzaken, wordt het systeem
mogelijk uitgeschakeld.
• Als de ruimte voor het wegrijden te
smal is, wordt het systeem mogelijk
uitgeschakeld.
LET OP
• Nadat het controleren van de
omgeving is voltooid, kunt u
verdergaan met het gebruiken
van het systeem nadat u zelf de
omgeving hebt gecontroleerd.
• De modus wegrijden na fileparkeren
wordt
mogelijk
geactiveerd als de selectiehendel in
stand P (parkeren) of N (vrijstand)
staat terwijl de toets van de
parkeerhulp wordt ingedrukt.
4
118
4. Bediening van het stuurwiel
onbedoeld
• Bovenstaande melding verschijnt als
de selectiehendel in stand D of
achteruit (R) staat overeenkomstig de
afstand van de sensor tot het object
aan de voor- en achterzijde.
Het
stuurwiel
bediend.
• Het systeem wordt uitgeschakeld als u
tijdens de automatische bediening het
stuurwiel stevig vasthoudt.
• Het systeem wordt uitgeschakeld als de
OCD058061HO
rijsnelheid hoger is dan 7 km/h.
WAARSCHUWING
Houd uw handen niet tussen de
spaken van het stuurwiel wanneer
dit automatisch wordt bediend.
OCD058062HO
OCD058063HO
wordt
automatisch