Het systeem helpt de auto te parkeren
tussen twee auto's in of achter een
geparkeerde auto. Gebruik het systeem
wanneer
aan
alle
onderstaande
voorwaarden is voldaan.
• Wanneer de parkeerplaats recht is
• Wanneer fileparkeren of achteruit
inparkeren noodzakelijk is
• Wanneer
er
een
andere
geparkeerd staat
• Wanneer er genoeg ruimte is om de
auto te manoeuvreren
Gevallen waarbij het systeem niet
mag worden gebruikt
Gebruik de parkeerhulp nooit wanneer
het systeem wordt beperkt.
• Parkeerplaats in een bocht.
• Op hellingen.
• Een auto die is beladen met bagage
die langer of breder is dan de auto.
auto
• Schuine parkeerplaatsen.
• Hevige sneeuw of regen of wind
• Naast een ronde of smalle paal of een
paal waar omheen objecten zoals een
brandblusser, enz. staan.
• De positie van de sensor is onjuist als
gevolg van een aanrijding.
• Hobbelige wegen.
• Een
auto
die
sneeuwkettingen of een reservewiel.
• Lagere of hogere bandenspanning dan
de standaardbandenspanning.
• Een aanhanger achter de auto.
• Gladde of oneffen weg.
• Grote voertuigen zoals een bus of
vrachtwagen die is geparkeerd.
• Het controlelampje EPS (elektronische
stuurbekrachtiging)
instrumentenpaneel blijft branden
• De parkeersensoren voor en achter
zijn defect of werken niet goed. (Zie het
onderdeel
hoofdstuk 4.)
• Een geparkeerde (motor)fiets.
• Er staat een obstakel, zoals een
vuilnisbak, fiets, winkelwagentje, enz.
in de buurt.
• Band
goedgekeurd formaat.
• Een probleem met de wieluitlijning.
• De auto helt sterk over naar een zijde.
is
uitgerust
met
Kenmerken van uw auto
in
het
Parkeerhulpsysteem
in
gewisseld
naar
niet-
4 105