Met uw auto rijden
AANDACHT VAN DE BESTUURDER
In onderstaande gevallen dient de
bestuurder
voorzichtigheid
betrachten, omdat het systeem de
rijstrookmarkering niet goed herkent:
Wanneer de rijstrook en de weg in
slechte staat zijn
• Het
is
moeilijk
rijstrookmarkering of de rand van de
weg te onderscheiden omdat deze
onder een laag stof of zand zit.
• De kleur van de rijstrookmarkering
lastig te onderscheiden is ten opzichte
van het wegdek.
• Er
iets
is
wat
rijstrookmarkering lijkt.
• De rijstrookmarkering of rand van de
weg is onduidelijk of beschadigd.
• Het aantal rijstroken toe-/afneemt of
de
rijstrookmarkeringen
kruisen (zoals wanneer u door een
tolstation
rijdt
of
samengevoegde/gesplitste rijstrook).
• Er
meer
dan
rijstrookmarkeringen zijn.
• De rijstrookmarkering is zeer breed
of smal.
6
150
(Vervolg)
• De rijstrookmarkering of rand van de
weg is als gevolg van sneeuw, regen,
te
verkleuring, een plas of andere
oorzaken niet zichtbaar.
• Er valt een schaduw over de
rijstrookmarkering of rand van de
weg
vanwege
vangrail, geluidsschermen of iets
om
de
anders.
• Wanneer de rijstrookmarkeringen
ingewikkeld zijn of een andere
structuur de markeringen vervangt,
zoals bij wegwerkzaamheden.
• Er
staan
oversteekplaatsen of andere symbolen
op
een
op de weg.
• De rijstrook houdt plotseling op, zoals
bij een kruising.
• De rijstrookmarkering of rand van de
weg in een tunnel zit onder een laag
elkaar
vuil of olie enzovoort.
• De rijstrook erg breed of erg smal is.
over
een
Wanneer een externe factor een rol
twee
speelt
• De lichtsterkte verandert wanneer u
een tunnel in- of uitrijdt of onder een
brug door rijdt.
(Vervolg)
• De koplampen staan niet aan of u bent
in een tunnel, of er is weinig licht
(Vervolg)
• Er is een vangrail op de weg.
• Licht reflecteert in het water op het
wegdek,
zonlicht
tegemoetkomend verkeer.
• Wanneer er fel licht schijnt vanuit
een
middenberm,
tegengestelde richting.
• Het wegdek is niet vlak.
• De afstand tot de voorligger is erg
klein of de voorligger onttrekt de
rijstrookmarkering of de rand van de
weg aan het zicht.
• U rijdt met de auto op een steile
markeringen
voor
helling of door een bocht.
• De auto trilt hevig.
• De temperatuur bij de binnenspiegel
is zeer hoog door direct zonlicht
enzovoort.
• De lens of voorruit is bedekt met
vreemde materialen.
• De sensor kan de rijstrook niet
signaleren door mist, zware regenval
of sneeuwbuien.
• De voorruit beslagen is door vochtige
lucht in de auto.
• U zet iets op het dashboard o.i.d.
(Vervolg)
zoals
straatverlichting,
of
de
koplampen
wanneer het zicht vooruit slecht is
van