Handleiding voor gebruik en onderhoud
water, vochtigheid en weersomstandigheden. Controleer de beschermklasse (IP) die op
het gegevensplaatje van de motor staat. Voer de installatie uit op een plaats die niet
overstroomd kan worden.
Alvorens met de machine te beginnen te werken, moet gecontroleerd worden
of de elektrische aansluiting op het voedingsnet afgesloten is en of die niet per
ongeluk opnieuw aangesloten kan worden.
Gebruik altijd de PBM die voorgeschreven worden (zie het betreffende
gedeelte).
Indien nodig, gezien de gebruiksomstandigheden en de werkomgeving, wordt
aangeraden geschikte voorzieningen voor de noodstilstand van de machine te
installeren.
4.1 Elektrische aansluitingen
De aansluitingen mogen uitsluitend tot stand gebracht worden door ervaren
en geautoriseerd personeel in overeenstemming met de wettelijke plichten, de
van kracht zijnde normen, de geconsolideerde technische praktijken en de
volgende voorschriften.
Het apparaat is uitsluitend bestemd voor vaste toepassingen (de voedingskabel mag
niet door de gebruiker afgesloten en weer aangesloten kunnen worden).
Gebruik elektrische kabels van het type en met de doorsnede overeenkomstig tabel A22
(in appendix) en bijbehorende kabelklemmen. Open een van de passages op de kast die
het klemmenbord afdekt en installeer de kabelklem en haal die aan op het koppel dat
in de tabel staat. De uiteinden van de geleiders moeten voorzien zijn van een oog (zie
tabel A22). De aardgeleider moet langer zijn dan de andere geleiders (als aan de kabel
getrokken wordt, moet de aardgeleider de laatste zijn die loskomt). Is de bekabeling
klaar, dan moet de spons die zich onder het klemmenbord bevindt, verwijderd worden.
De uiteinden van de voedingskabel moeten aangesloten worden in een elektrisch
schakelbord met een beschermklasse van minstens IP55, die voorzien is van
mechanische bevestigingssystemen van de kabel, onafhankelijk van de elektrische
klemmen, en van een universele scheidingsschakelaar.
Controleer de overeenstemming tussen de gegevens van het plaatje en de nominale
waarden van netspanning en -frequentie. Sluit de aardkabel van de elektropomp altijd
aan en controleer de doeltreffende werking van het aardingscircuit, zowel voorafgaand
aan de eerste start als maandelijks.
Het is de zorg van de installateur de aansluiting uit te voeren conform de
normen die van kracht zijn in het land van installatie.
Het apparaat moet van stroom voorzien worden via een aardlekschakelaar met
een differentiële uitschakelstroom die niet hoger is dan 30 mA.
De driefasige apparaten moeten beschermd worden tegen kortsluiting en overbelasting
via een beschermingsinrichting van klasse 10 volgens IEC 60947-4. Stel de nominale
stroom in volgens de waarde die op het gegevensplaatje is weergegeven. Gebruik een
voorziening met handmatige reset.
4.2 Eenfasige versies
Voed de elektropomp via een eenpolige schakelaar die de fase onderbreekt of via een
tweepolige schakelaar. Voor de elektropompen vereist de rotatierichting geen controles.
Raadpleeg voor de pompen met onbedekte as de markering op de pomp (afb. A3).
4.3 Driefasige versies
Voedt de pomp via een universele netscheidingsschakelaar in overbelastingscategorie
III, die in de voedingslijn opgenomen moet worden op grond van de van kracht zijnde
voorschriften.
LET OP: Controleer op het gegevensplaatje en de markering binnenin de kast die
het klemmenbord afdekt welke configuratie van de elektrische aansluitingen met de
beschikbare netspanning overeenkomt. Wijzig, indien nodig, de configuratie door de
doorverbindingen op de passende eindklemmen aan te sluiten (zie afb. A22). Controleer
na afloop of de elektrische aansluitingen goed stevig en stabiel tot stand gekomen zijn.
De rotatierichting moet gecontroleerd worden door naar de motor te kijken vanaf de
zijde van de koelventilator. Verwijder niet de beschermingen voor de controle van de
rotatierichting. Laat de motor tijdens de controle van de rotatierichting zo kort mogelijk
werken. Mocht het niet mogelijk zijn de rotatierichting visueel te controleren, dan kan
deze indirect gecontroleerd worden als de pomp die in de installatie geïnstalleerd is op
het maximum debiet werkt (kleppen volledig geopend, aanvoer vrij), volgens een van
de volgende twee werkwijzen:
• Detecteer tijdens de werking de maximum geabsorbeerde stroom met een
amperometrische klem. Is de rotatie verkeerd, dan worden waarden gedetecteerd
die ongeveer het dubbele zijn van de waarden die op het gegevensplaatje staan.
• Als alternatief kan de machine enkele seconden werken waarna de rotatierichting
omgekeerd wordt en de handeling wordt herhaald. De correcte richting is die waarin
het grootste debiet verkregen wordt.
Om de rotatierichting te om te keren, volstaat het twee fasen onderling te verwisselen.
4.4 Toepassingen met variabele frequentie (VFD)
Voor installaties met variabele frequentie (voeding via "inverter") controleert u of de
frequentieomvormer in staat is de nominale spanning te verstrekken en minstens 10%
stroom meer ten opzichte van de nominale waarde die op het gegevensplaatje van
de motor staat. Raadpleeg voor de installatie en de aansluiting van de voorziening de
handleiding met instructies van de fabrikant.
5 HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN
Voordat om het even welk werk op de elektropomp of op de motor begonnen
wordt, moet gecontroleerd worden of de elektrische voeding onderbroken is en
niet per ongeluk hersteld kan worden.
De installatie van de elektropomp is een handeling die complex en gevaarlijk
kan zijn voor mensen. Het moet dan ook uitgevoerd worden door competente en
bevoegde installateurs.
Raadpleeg afb. A5-A of A5-B in appendix, al naargelang het geval. De diameter
van de leidingen is van invloed op het debiet en de druk die op de gebruikspunten
beschikbaar zijn. Leidingen met een kleine diameter verhogen de geluidsproductie,
verlagen de prestaties, versterken waterslag en verhogen en cavitatierisico. Gebruik
grotere doorgangen als de lengte van de leiding groter is, eventueel met een diameter
die groter is dan die van de hydraulische verbindingen van het apparaat. In dat geval
moeten de diameterverkleiningen langs de horizontale delen tot stand gebracht worden
met asymmetrische aansluitstukken (detail 6 in afb. A5) zodat het naar buiten komen
van de lucht bevorderd wordt. Om dezelfde reden wordt een hoek van de leiding van
minstens 2° (ca. 3 cm/m, detail C in de afbeelding) in de stroomrichting aangeraden.
Als de elektropomp aanzuigt uit een leiding die niet onder druk staat (bijv. uit een put
of een bassin, op een hoogte boven het vrije oppervlak), is het nodig een bodemklep
of terugslagklep langs de zuigleiding te installeren om de pomp te vullen (3 in afb.
A5). Het kan ook nodig zijn een mechanisch filter te moeten installeren om de pomp
te beschermen. De diepte van de zuigbuis moet voldoende zijn om te voorkomen dat
lucht binnenkomt (detail 7 in afb. A5). Voor installaties op leidingen onder druk, of
onder een waterdruk, installeert u hoe dan ook een terugslagklep voor of na de pomp
(5 in afb. A5) om het legen van de aanvoerleiding te voorkomen na de stilstand van
de elektropomp en om terugstromen te voorkomen, en installeert u een filter. Als de
machine op een gesloten hydraulisch circuit aangesloten is, wordt aangeraden een of
meer ontluchtingskleppen op de hoogste punten van het circuit te installeren. Zet de
leidingen stevig vast op de flenzen van de pomp, zonder ze te beschadigen. Besteed
aandacht aan de zuigleiding, waarvan de druk lager dan de atmosferisch druk kan zijn
(risico dat lucht binnenkomt via de koppelingen). Controleer of de ontregelde uitlijning
tussen de leidingen en de openingen niet een overmatige belasting op de flenzen van
de pomp veroorzaakt. De limietwaarden van kracht en moment op de verbindingen
staan in afbeelding A9, al naargelang het model. Er wordt aangeraden een buigzaam
element op iedere zijde (2 in afb. A5) te installeren, ook met het oog op de beperking
van de overdracht van trillingen. De elektropomp kan zowel op een metalen buis
als op een buis van ander materiaal geïnstalleerd worden, op voorwaarde dat dit
mechanisch bestand en onbuigzaam is, ook bij de maximum gebruikstemperatuur.
De leidingen moeten op passende wijze ondersteund worden om niet op de flenzen
van de pomp te drukken (detail 1 in afb. A5) en moeten ook bij afwezigheid van de
pomp in positie blijven. Installeer onderbrekingskleppen voor en na de pomp om de
onderhoudswerkzaamheden te vergemakkelijken (4 en 8 in afb. A5)
5.1 Controle van de NPSH
Controleer de kenmerkende curves van de elektropompen om de NPSH-factor te
beoordelen (zie afb. A6) en om zo cavitatieproblemen te voorkomen wegens een
te groot verschil tussen het niveau van de pomp en het op te nemen niveau van de
vloeistof of wegens een te hoge temperatuur. De maximumhoogte van de pomp vanaf
vloeistofniveau "H" (zie afb. A7-B) kan berekend worden met de volgende formule:
H = pb x 10.2 – NPSH – Hf – Hv – Hs
pb: Absolute barometerdruk of absolute druk van de vloeistof in zuiging [bar].
NPSH: Opvoerhoogte in zuiging naar maximum werkdebiet [m] (afb. A6)
Hf: Ladingverlies in de zuigbuis naar het maximumdebiet van de pomp [m]
Hv: Dampdruk [m] op grond van de temperatuur van de vloeistof (tm) (afb. A7-A)
Hs: Veiligheidsmarge [m] (minimum 0,5)
Als de berekende waarde kleiner is dan "0" moet de pomp onder het niveau van de
vloeistof geplaatst worden.
Voorbeeld
pb = 1 bar
Type pomp: EV 10
Debiet: 9 m
/h
3
NPSH: 1,5 m (zie afb. A6)
Hf = 2,5 m
Temperatuur van de vloeistof: +50°C
Hv: 1,3 m (zie afb. A7-A)
H = pb x 10,2 NPSH-Hf-Hv-Hs [m]. = 1 x 10,2-1,5-2,5-1,3-0,5 = 4,4 [m]
Dit betekent dat de hoogte van de pomp vanaf het niveau van de aan te zuigen vloeistof
niet groter mag zijn dan 4,4 meter
5.2 Controle maximumdruk
Bedrijfsdruk
De som van de druk in de ingang (p1) en van de maximumdruk die door de
NEDERLANDS
29