C
4
HAPTER
Digitale systeemtelefoons
Algemene informatie
Toegang
De aansluitingen aan de onderkant van de systeemtelefoons worden geïdentificeerd door de symbolen.
De betekenis van de symbolen wordt beschreven in de overeenkomstige bedieningsinstructies.
DSI-aansluitingsinterface
Table
4.35:DSI-interface op de telefoon
RJ45 aansluitpunt
: De totale lengte van de kabels van de communicatieserver naar de systeemtelefoon mag niet
NOTE
korter zijn dan 10 m.
Eindstationselectie
Er kunnen twee systeemtelefoons worden aangesloten op een DSI-interface (alleen DSI-AD2). Het
systeem kan alleen onderscheid maken tussen de twee systeemtelefoons door de positie van de adress-
chakelaar op de telefoon. De volgende instellingen zijn mogelijk (TSD = Terminal Selection Digit):
•
TSD1
•
TSD2
: In de volgende gevallen wordt Niet geconfigureerd weergegeven samen met het knooppunt-
NOTE
nummer, het sleufnummer en het poortnummer. In deze toestand is de systeemtelefoon niet bedrijfsk-
laar:
–
Er is een eindstation aangemaakt op de verbindingspoort, maar de adresselectieschakelaar
is onjuist ingesteld.
–
Er is geen eindstation aangemaakt op de aangesloten poort.
Toewijzing van gebruiker
In de configuratie wordt elk eindstation toegewezen aan een gebruiker of een pool van vrije plaatsen. Als
een eindstation is aangemaakt op de aangesloten poort en de adresselectieschakelaar is correct gese-
lecteerd, maar er is geen gebruiker of pool van vrije plaatsen toegewezen aan het eindstation, vertoont
de systeemtelefoon de aflezing No Number en geeft de eindstation-ID aan. In deze toestand is de
systeemtelefoon niet bedrijfsklaar.
Aansluitingstype
I
,
NSTALLEREN
VOEDEN
Pin
1
2
3
4
5
6
,
AANSLUITINGEN EN REGISTREREN VAN EINDSTATIONS
Signaal
—
—
b
a
—
—
I
NSTALLATIE
145