C
4
HAPTER
3. De bedradingsadapter is alleen onderdeel van de apparatuur die wordt geleverd met de bestelvariant Mitel 415/430.
4. Voor testdoeleinden moet de PRI-interface ook parallel naar poort X.2 geleid worden.
Installeren van DSP-modules
DSP-modules behoren tot de categorie systeemmodules en worden op de SM1-sleuf aangebracht (zie
Moederbordinterfaces, weergave- en bedieningselementen en
DSP-modules op elkaar geplaatst worden.
: Zorg dat u de Veiligheidsvoorschriften in
CAUTION
Schakel de communicatieserver uit (zie
1.
Schakel de communicatieserver uit (zie Uitschakelingsmodus) en ontkoppel hem van de voeding.
2.
Verwijder het deksel van de behuizing.
3.
Verwijder de bevestigingsschroef uit de sleuf van de DSP-module.
4.
Schroef de afstandsbus die bij de module is gevoegd, erin in plaats van de bevestigingsschroef.
5.
Plaats de module op de DSP-sleuf (of op een reeds in die sleuf geïnstalleerde module) en druk geli-
6.
jkmatig naar beneden op beide connectors tot de stop.
Zeker de module met de bevestigingsschroef.
7.
Zet het deksel van de behuizing erop.
8.
Sluit de communicatieserver weer aan op de voeding.
9.
Regels voor het monteren van componenten
De regels voor het monteren van componenten vermeld in de vorige hoofdstukken worden hier in een
overzicht opgesomd:
•
In principe kunnen de interfacekaarten in alle kaartsleuven worden gebruikt.
Uitzonderingen:
–
De interfacekaarten EAD4V en EAD4C kunnen niet worden geïnstalleerd in sleuf IC4 van een
Mitel 430 als gevolg van hun mechanische afmetingen.
–
Als de ODAB optiekaart wordt gebruikt om een deurintercom aan te sluiten, moet hij worden
geïnstalleerd in sleuf IC2 (Mitel 415) of sleuf IC4 (Mitel 430).
–
Als de ODAB optiekaart wordt gebruikt om posities van schakelgroepen en externe apparaten
te regelen, moet hij worden geïnstalleerd in sleuf IC1 (Mitel 415) of sleuf IC1, 2 of 3 (Mitel 430).
•
DSP-modules kunnen gestapeld worden en moeten altijd geïnstalleerd worden in sleuf SM1. Sleuf
SM2 op de Mitel 430 communicatieserver wordt niet ondersteund.
•
Op de ESST eindstationkaart moet de jumper altijd op positie T geplaatst worden (zie ).
•
De interfaces worden achtereenvolgens ingeschakeld wanneer de communicatieserver wordt opge-
start. De volgende regels zijn van toepassing:
–
Het aantal werkelijk ingeschakeld aantal interfaces wordt in elk geval bepaald door de
systeemcapaciteit (zie
alle interfacekaarten of alle interfaces van de laatste kaart worden ingeschakeld.
acht
Uitschakelingsmodus
Systeemcapaciteit
). Als een grenswaarde wordt bereikt, kunnen niet
frontpaneel). Er kunnen drie
neemt.
) en ontkoppel hem van de voeding.
U
ITRUSTEN VAN HET BASISSYSTEEM
I
NSTALLATIE
114