Netwerken van communicatiesystemen
binding als interne of externe oproep kan met het protocol DSS1 niet worden
doorgegeven.
Beide protocollen realiseren de communicatie in meerdere protocolniveaus:
■
L1: niveau 1 definieert de fysische eigenschappen van de leiding en de elek-
trische codering van de signalen.
■
L2: niveau 2 maakt de communicatie via afzonderlijke, van elkaar onafhanke-
lijke kanalen mogelijk die afgeschermd zijn tegen fouten.
■
L3: niveau 3 definieert het beheer van de afzonderlijke kanalen en realiseert de
in ISDN voorziene eigenschappen.
10.1.2 Master/Slave
Voor een ISDN-verbinding kan worden vastgelegd welk communicatiesysteem de
protocol-master en welk communicatiesysteem de protocol-slave is. Die relatie is
voor alle drie protocolniveaus onafhankelijk van elkaar te bepalen.
Voor elk protocolniveau moet het verbonden toestel altijd passend geconfigu-
reerd zijn. Als een kant de protocol-master voor een niveau is, moet de andere
kant de protocol-slave voor dit niveau zijn. Normaal gesproken worden alle drie
protocolniveaus tegelijk geconfigureerd. Bij een externe lijn is de provider voor
alle drie niveaus de protocol-master.
10.1.3 L1 klokpuls
Om communicatiesystemen in ISDN met elkaar te kunnen laten communiceren
moet ze "de juiste klokpuls" hebben. De L1-protocol-master geeft de klokpuls
voor het niveau 1 aan, de L1-protocol-slave neemt die klokpuls over (synchroni-
seert daarop).
Opmerking: het protocol Q.SIG-IP is op alle niveaus symme-
trisch. Een master-/slave-instelling, instellingen voor de puls
en de synchronisatie zijn niet nodig (zie tevens Verbinding via
Q.SIG-IP vanaf pagina 144).
Verbindingen
141