Praesideo 3.5 | Installatie- en gebruikershandleiding | 9 | Systeemconfiguratie
49
Automatische
volumeregeling
49. 1
Inleiding
De automatische volumeregeling (AVC) verbetert de
verstaanbaarheid van oproepen en de hoorbaarheid van
achtergrondmuziek in lawaaierige omgevingen. De regeling
past het oproepvolume in een zone aan het
omgevingsgeluid aan. Het omgevingsgeluid wordt gemeten
door registrerende microfoons die aan iedere willekeurige
audio-ingang van de vermogensversterkers kunnen worden
aangesloten. Hoewel de microfoon die het omgevingsgeluid
registreert op andere ingangen van het systeem kan worden
aangesloten, hebben alleen de
vermogensversterkeringangen ook microfoonbewaking.
Verder hebben de andere ingangen een ingebouwde
geluidsbegrenzer, die reageert po de AVC, wanneer de
signaalniveaus relatief hoog zijn, zoals wanneer ze van een
elektreetmicrofoon afkomstig zijn.
49.2 Registrerende microfoons
49.2.1 Inleiding
Als AVC in een zone wordt ingeschakeld, meet een
registrerende microfoon constant het omgevingsgeluid.
Het systeem maakt gebruik van een gemiddeldenfilter om
het gemiddelde omgevingsgeluid uit het signaal van de
registrerende microfoon af te leiden.
Opmerking
Tussen het begin en het einde van een oproep
verwerkt de AVC-functie het signaal van de
registrerende microfoon niet.
49.2.2 Type
Gebruik registrerende microfoons met kabels van een
goede kwaliteit, omdat registrerende microfoons vaak op
moeilijk bereikbare plaatsen worden geïnstalleerd. Gebruik
van hoogwaardige microfoons is niet vereist. De keuze voor
een gerichte of alzijdig gerichte microfoon hangt af van de
situatie ter plaatse.
49.2.3 Bewaking
De aansluitingen tussen de systemen en de registrerende
microfoons kunnen worden bewaakt (zie paragraaf 43.3.3).
Als de registrerende microfoon van een zone uitvalt,
worden alle oproepen in die zone op maximaal volume
uitgezonden om aan de evacuatienormen te voldoen. Als de
registrerende microfoon van een zone uitvalt, wordt de
dempding van de achtergrondmuziek op het AVC-bereik
Bosch Security Systems | 2011-02
ingesteld (zie figuur 49.1). Zorg om ongewenste
bewakingsstoringen te voorkomen dat:
•
De voedingsstroom voor condensatormicrofoons ligt
tussen 0,5 mA en 5 mA.
•
De microfoonimpedantie van dynamische microfoons
tussen 120 Ω en 1300 Ω ligt.
49.2.4 Installatie
Installeer de registrerende microfoon op een plaats met een
kenmerkend omgevingsgeluidsniveau om er zeker van te
zijn dat hij het juiste omgevingsgeluidsniveau meet. Verder:
•
Houd de kabels van de registrerende microfoon en
hoogspanningskabels (zoals de kabels van het
elektriciteitsnet) gescheiden. Interferentie kan de meting
van het omgevingsgeluid verstoren.
•
Plaats de registrerende microfoon niet dicht bij een te
verwachten geluidsbron. Luid en zeer plaatselijk geluid
kan de meting van het omgevingsgeluid verstoren.
•
Plaats de registrerende microfoon niet dicht bij een
ventilatieopening of airconditioningsysteem.
Luchtstromen kunnen de meting van het
omgevingsgeluid verstoren.
•
Bevestig de registrerende microfoon niet aan het
gebouw. De trillingen van gebouwen kunnen de meting
van het omgevingsgeluid verstoren.
49.3 Aansluiting
Registrerende microfoons kunnen op de unit met de
audio-uitgangen van de AVC-zone of een andere versterker
worden aangesloten. Als de registrerende microfoon op een
andere versterker wordt aangesloten en in combinatie met
een AVC-zone wordt gebruikt, houdt hij constant een
digitaal kanaal bezet. Als gevolg hiervan neemt het aantal
beschikbare digitale audiokanalen af.
Opmerking
Reserveversterkers kunnen de registrerende
microfoon niet van een uitgevallen hoofdversterker
overnemen als het signaal van de registrerende
microfoon niet via het optische netwerk loopt.
49.4 Configuratie
Voorafgaande aan configuratie van AVC in een zone:
•
Zorg dat de microfoon voor registratie van het
omgevingsgeluid goed op het systeem is aangesloten.
•
Zorg dat alle luidsprekers op het systeem zijn
aangesloten, dat ze op het juiste vermogensniveau zijn
ingesteld, dat ze gericht zijn (indien nodig) en dat ze
werken.
nl | 406