Inhoudsopgave
Advertenties
Onderhoud van de radar
Om een correcte werking van de radar te garanderen, moet u
ervoor zorgen dat er zich geen vreemde stoff en zoals stof, ijs,
sneeuw of water op de voorkant van de radar bevindt.
Als er zich vreemde stoff en voor de radar bevinden, maak
deze dan schoon met een zachte doek. Gebruik hiervoor nooit
een hogedrukreiniger en beschadig nooit de voorkant van de
radar.
Als de radarsensor defect is, moet u altijd originele onderdelen
gebruiken om deze te repareren. Na vervanging van een
onderdeel moet de radarsensor opnieuw worden gekalibreerd
bij onze onderhoudsdealer om ervoor te zorgen dat alle
voertuigsystemen die afhankelijk zijn van deze sensor naar
behoren functioneren.
Servicebeperkingen
Als de radar niet goed werkt, is de functie die afhankelijk is
van de door de radar gedetecteerde informatie beperkt of
abnormaal.
Het detectiebereik en -vermogen van de radar is beperkt, wat
betekent dat de radar objecten buiten het detectiebereik niet
kan detecteren.
De prestaties van de radar zijn beperkt in de volgende
omstandigheden:
• Het oppervlak van de radar is bedekt met vreemde stoff en
zoals stof, ijs, sneeuw, water enz.
• De objecten die door de radar worden gedetecteerd, kunnen
golfabsorberende interferentiematerialen bevatten, zoals
een katoenen voorwerp enz.
• Slechte weersomstandigheden, zoals hevige regen, sneeuw,
mist enz.
Starten en rijden
• Radartrillingen wegens een hobbelige weg of andere
factoren.
FCW (Waarschuwing aanrijding voorzijde) en
AEB (Autonoom noodremsysteem)
De
waarschuwing
(botsingswaarschuwing voor) en AEB (autonome noodstop).
De FCW-functie (botsingswaarschuwing voor) waarschuwt
de bestuurder met visuele en akoestische signalen voor
voetgangers, fi etsen of voertuigen die zich voor het voertuig
bevinden. Als de bestuurder niet binnen een redelijke termijn
actie onderneemt, activeert het systeem de AEB-functie
(autonome noodstop).
De aanrijdingsassistent kan het voertuig onmiddellijk laten
remmen om het risico op botsingen te voorkomen. Hierdoor
kan de bestuurder zich ongemakkelijk voelen. In dat geval
moet de bestuurder zelf actief remmen.
Als het risico op een botsing verder toeneemt, remt
het systeem hard en stopt het voertuig onder normale
omstandigheden. De meeste bestuurders zijn niet gewend
op die manier te rijden en zouden zich er ongemakkelijk bij
kunnen voelen. Als de aanrijdingsassistent met succes een
aanrijding met een voorligger heeft vermeden, blijft het voertuig
korte tijd stilstaan en moet de bestuurder zo snel mogelijk actie
ondernemen.
Over het algemeen merken de bestuurder of passagiers pas
dat de aanrijdingsassistent actief is wanneer het voertuig
op het punt staat te botsen. De aanrijdingsassistent wordt
geactiveerd wanneer de bestuurder vroeg moet beginnen met
remmen, maar kan de bestuurder niet in alle omstandigheden
helpen.
aanrijding
voorzijde
omvat
2
FCW
137
Advertenties
Inhoudsopgave
