3. Trek de kabel(s) van de bougie(s) (Fig. 37). Maak de
omgeving van de bougie(s) schoon om te voorkomen
dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan
veroorzaken.
4. Verwijder de bougie(s).
1
Figuur 37
1. Bougiekabel gemonteerd
Bougie controleren
U moet om de 100 bedrijfsuren de bougie reinigen of
vervangen en de elektrodenafstand controleren.
1. Bekijk het midden van de bougie(s) (Fig. 38). Als de
isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar
behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal
op een vuil luchtfilter.
Belangrijk
Bougie(s) altijd vervangen bij zwarte laag
op de bougie, versleten elektroden, vettige laag op de
bougie of scheuren.
2. Verwijder koolstofresten en vocht van de elektrode door
deze af te krabben of te reinigen met een staalborstel.
3. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en de
massa-elektrode (Fig. 38). Verbuig de massa-elektrode
(Fig. 38) om de juiste afstand in te stellen indien dit
nodig is.
2
1
Figuur 38
1. Centrale elektrode met
isolator
2. Massa-elektrode
2
m–4294
2. Bougie
3
0,76 mm
m–3215
3. Elektrodenafstand (niet
op schaal weergegeven)
33
Bougie
monteren
(s)
1. Monteer de bougie(s). Controleer of de
elektrodenafstand correct is.
2. Draai de bougie(s) vast met een torsie van 22 Nm.
3. Druk de kabel(s) op de bougie(s) (Fig. 37).
Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter om de 200 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de
brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Laat de motor afkoelen.
4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
5. Sluit de brandstofafsluitklep op het bedieningspaneel.
6. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe
en schuif ze weg van het filter (Fig. 39).
7. Trek het filter uit de brandstofslangen.
8. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter (Fig. 40).
9. Open de brandstofafsluitklep op het bedieningspaneel.
2
1
Figuur 39
1. Filter
M–4294
2. Slangklem