Onderhoud van het voorfilter
Het voorfilter moet om de 200 bedrijfsuren worden
gecontroleerd en/of vervangen.
Als het voorfilter vuil, verbogen of beschadigd is, moet u
dit vervangen.
U mag het voorfilter niet reinigen.
Onderhoud van het veiligheidsfilter
Vervang het om de 600 bedrijfsuren.
Belangrijk
Probeer nooit een veiligheidsfilter te
reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat
het voorfilter is beschadigd, en moet u beide filters
vervangen.
Filters monteren
Belangrijk
U mag de motor nooit laten lopen zonder
dat beide luchtfilters zijn gemonteerd, omdat anders de
motor schade kan oplopen.
1. Als u nieuwe filters monteert, moet u elk filter
controleren op transportschade. Een beschadigd filter
mag niet worden gebruikt.
2. Als u het veiligheidsfilter vervangt, moet u dit
voorzichtig in het filterhuis schuiven (Fig. 33).
3. Schuif het voorfilter voorzichtig op het veiligheidsfilter
(Fig. 33). Zorg ervoor dat het voorfilter volledig vastzit
door de buitenring van het filter tijdens de montage aan
te drukken.
Belangrijk
Druk niet op het zachte midden van het
filter.
4. Monteer het luchtfilterdeksel met de kant met het
opschrift OMHOOG naar boven gericht en maak de
sluitingen vast (Fig. 33).
Motorolie controleren
Olie verversen
Na de eerste 8 bedrijfsuren.
Om de 100 bedrijfsuren.
Opmerking: Ververs de olie vaker als de machine in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt.
Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SG
of SH)
Carterinhoud:
Als het oliefilter niet is verwijderd, 1,5 l
Als het oliefilter is verwijderd, 1,7 l
Viscositeit: Zie onderstaande tabel.
GEBRUIK UITSLUITEND OLIE MET DEZE
SAE-VISCOSITEIT
Oliepeil controleren
Controleer het motoroliepeil elke dag.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
4. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 34) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen,
waardoor er schade kan ontstaan aan de motor.
5. Peilstok eruit draaien en metalen deel met een doek
schoonvegen (Fig. 34).
6. Schuif de peilstok helemaal in de vulbuis. Draai de
peilstok niet vast in de vulbuis (Fig. 34). Trek de peilstok
uit en controleer het oliepeil op het metalen deel. Als het
oliepeil te laag is, moet u langzaam net genoeg olie in de
vulbuis gieten totdat het peil de VOL-markering bereikt.
Belangrijk
Giet niet te veel olie in het carter; hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat de motor nooit
lopen als de olie lager staat dan de onderste markering,
omdat de motor daardoor kan worden beschadigd.
1
2
Figuur 34
1. Oliepeilstok
2. Vulbuis
31
m–4292
3
m–4368
3. Uiteinde van peilstok