7.2.6
Transmissie met teruglooprem
De specificaties in punt 5.9, "Teruglooprem", in acht nemen!
Voorafgaand aan de inbedrijfstelling moet worden gecontroleerd, dat de teruglooprem in de
vrijloopdraairichting zonder meer krachtsinspanning kan worden doorgedraaid. Daarbij moet op de pijlen
met de draairichting van de transmissie worden gelet.
Om schade aan de teruglooprem of aan de transmissie te voorkomen, mag de motor
niet tegen de remrichting van de transmissie in worden bewogen.
De op de transmissie geplakte opmerking moet in acht worden genomen.
Bij het gebruik van een teruglooprem met loszetmogelijkheid moet bovendien de
gebruiksaanwijzing van deze teruglooprem in acht worden genomen.
Bovendien moet de maat "x
typeplaatje van de teruglooprem aangegeven maat "x
Voor het aansluiten van de motor moeten het draaiveld van het krachtstroomnet met behulp van een
draaiveldaanwijzer worden bepaald en de motor overeenkomstig de vooraf bepaalde draairichting
worden aangesloten.
De inbedrijfstelling kan worden uitgevoerd, nadat de op het waarschuwingsbord
opgegeven hoeveelheid olie door de olievulschroef van de teruglooprem is gevuld.
Dezelfde soort olie en olieviscositeit als voor de transmissie moet worden gebruikt.
7.2.7
Temperatuurmeting
Tijdens de eerste inbedrijfstelling alsmede na onderhoudswerkzaamheden dient de
temperatuur in het oliecarter bij bedoeld gebruik (maximaal werkmachinevermogen)
na overeenkomstig inlopen te worden gemeten.
De maximaal toegestane temperatuur van het oliecarter bedraagt 90 °C (voor minerale
olie) of 100 °C (synthetische olie).
Bij hogere temperaturen dient de transmissie onmiddellijk te worden stilgezet en dient
overleg met de klantenservice van Siemens te worden gepleegd.
7.2.8
Lagercontrole (trillingsmeting)
Wanneer de overeenkomstige voorzieningen (zie punt 5.13) voor controle van de
lagers bestaan, moeten trillingsmetingen tijdens de inbedrijfstelling worden
uitgevoerd, teneinde uitgangswaarden en/of normwaarden voor de diagnose ze
verkrijgen. De resultaten van deze metingen moeten worden gedocumenteerd en
gearchiveerd.
7.2.9
Verwarming
Verwarming in geen geval in gebruik nemen als een volledig onderdompelen in het
oliebad niet is gegarandeerd. Brandgevaar!
In het geval, dat verwarmingselementen achteraf worden gemonteerd, mag het
maximaal verwarmingsvermogen (zie tabel 8 in punt 5.10) aan de oppervlakte van de
verwarmingsstaaf niet worden overschreden.
De instelling van de juiste schakelpunten moet gecontroleerd worden!
" worden gecontroleerd; deze mag niet onder de op het
min.
BA 5230 nl 04/2011
51 / 67
" liggen.
min.