Controles tijdens het varen
De normale bedrijfswaarden zijn:
Temperatuur van het motorkoel-
middel
75–95°C
Als de oliedruk te ver terugloopt en de temperatuur te ver oploopt of als de laadspanning terugloopt, wordt het alarm ge-
activeerd en begint een van de waarschuwingslampjes te knipperen om de reden van de storing aan te geven.
Als het alarm wordt geactiveerd:
– Omdat de koelmiddeltemperatuur te hoog is opgelopen, laat u de motor stationair draaien (in de neutraalstand)
tot de temperatuur terugloopt. Vervolgens zoekt u de oorzaak van het alarm (bijvoorbeeld een verstopte
buitenwaterinlaat). Als de temperatuur niet terugloopt, stopt u de motor.
– Omdat de motoroliedruk te laag is, zet u de motor onmiddellijk af en zoekt u de oorzaak van het alarm.
– TAMD102, TAMD122 (kielgekoelde motor): Hoge inlaatluchttemperatuur. Reduceer het toerental tot het
stationaire toerental (in de neutraalstand) tot de temperatuur daalt. Onderzoek de oorzaak van het
alarm (zoals een geblokkeerde luchtnakoeler).
Als er een extra alarmpaneel is aangebracht, wordt het alarm ook geactiveerd wanneer het peil van de motorolie of
het koelmiddel voor het starten te laag is of het extra brandstofvoorfilter water bevat. Er kan tevens een extra alarm-
functie zijn aangesloten.
Opmerking: Als u de motor langere perioden laat draaien, moet u het oliepeil in de motor ten minste één keer per
dag controleren.
Manoeuvreren onder het varen
U kunt in het algemeen het zuinigst varen door niet onnodig hard te varen. Het aanbevolen toerental kunt u bere-
kenen door het maximale toerental dat u op een gegeven moment kunt bereiken met 200 omw/min te vermin-
deren.
Verder moet u de motor bij het overschakelen tussen de vooruit en achteruit altijd stationair laten draaien. Het over-
schakelen bij hogere toerentallen kan de keerkoppeling beschadigen en is minder aangenaam voor de passagiers. U
kunt het beste als volgt manoeuvreren:
20
Oliedruk motor
300–500 kPa
bij een laag stationair toerental ca.
150 kPa
Keerkoppeling
1.
2.
3.
Opmerking: Als de boot met twee motoren is uitgerust,
is het met name bij overschakelingen tussen de vooruit
en achteruit van groot belang dat beide motoren lopen.
Als een van de motoren niet is gestart en met de an-
dere achteruit wordt gevaren, kan via de uitlaat water in
de uitgeschakelde motor binnendringen en ernstige
schade aanrichten.
Systeemspanning
Laat het motortoerental tot stationair dalen en
laat de snelheid van de boot (indien mogelijk) zo
veel mogelijk teruglopen.
Plaats de bedieningshendel van de keerkoppeling
snel en resoluut in de neutraalstand en wacht ver-
volgens een moment.
Plaats de bedieningshendel snel en resoluut in de
achteruit en verhoog de snelheid vervolgens.
28 V