De instrumentenpanelen waarvan gebruik wordt gemaakt, zijn het hoofdinstrumentenpaneel, het „derde
instrumentenpaneel" (instrumentenpaneel voor een alternatief bedieningspunt) en het hulpinstrumentenpaneel. Ver-
der is er een alarmpaneel.
Er zijn ook sets met losse instrumenten leverbaar die u kunt bestellen als u geen gebruik van Volvo Penta-
instrumentenpanelen maakt. Deze sets bevatten drie kleinere panelen voor het starten en stoppen van de motor en
voor de alarmfuncties.
1
10
9
11 12
2
3
8
7 6
5 4
13
14
Instrumenten
Hoofdpaneel
1.
Meter voor motorkoelmiddeltemperatuur
2.
Oliedrukmeter, motor.
3.
Voltmeter. Toont de spanning in de stroomkring van
de startaccu.
4.
Drukknop voor de instrumentenverlichting.
5.
Contactslot met start- en stopfunctie en ingebouwde
herstartblokkering (startmotorbeveiliging).
De herstartblokkering verhindert dat de contactsleutel
weer in de startstand kan worden gedraaid tenzij
deze eerst in de stopstand (S) is teruggedraaid.
6.
Alarmpaneel met waarschuwingssymbolen (pos. 11–
14).
7.
Alarm (sirene) voor storingsmeldingen. Wordt geacti-
veerd als de motoroliedruk te laag is, de koelmiddel-
temperatuur te hoog is of de turbodruk terugloopt.
8.
Drukknop voor het testen van de alarmfuncties of het
bevestigen van alarmmeldingen.
–
Als er geen alarm is, kunt u hiermee het alarm tes-
ten (hierbij gaan alle waarschuwingslampjes continu
branden en wordt de sirene ingeschakeld).
–
Als er een alarm is, kunt u hiermee het alarm beves-
tigen.*
9.
Bedrijfsurenteller. Deze toont het aantal bedrijfsuren
van de motor met een nauwkeurigheid van ééntiende
uur.
10. Toerenteller, motor. Vermenigvuldig de getoonde
waarde met 100 voor het aantal toeren per minuut.
*
Opmerking: De sirene stopt, maar de waarschuwingslampjes
blijven knipperen tot de storing is opgeheven. Als er weer een
alarmconditie optreedt, wordt de sirene opnieuw geactiveerd en
begint het volgende waarschuwingslampje te knipperen, enzo-
voort.
Alarmpaneel
Dit paneel heeft vier „vensters". Als het akoestische alarm
wordt ingeschakeld, begint één van de vensters „11–13" te
knipperen (in rood) om de oorzaak van het alarm aan te
geven.
11. Waarschuwingslampje – koelmiddeltemperatuur te
hoog.
12. Waarschuwingslampje – motoroliedruk te laag.
13. Waarschuwingslampje – gaat branden als de wissel-
stroomdynamo geen laadstroom meer afgeeft.
14. Controlelampje – voorverwarming (startelement) inge-
schakeld.*
Dit lampje dient tevens als signalering voor storingen
in het startelement.* Zelfs als het contactslot in stand
I (de bedrijfsstand) staat, brandt dit lampje als er een
storing (breuk) in het startelement aanwezig is.
*
Opmerking: Het startelement is bij de TMD 102A als
accessoire leverbaar.
11