ONDERHOUDSPROCEDURES
1. Schaderventiel
3. Zet het voertuig voor een test-
oppervlak zoals afgebeeld. Zet
het voertuig op een vlak opper-
vlak.
A. 10 m
Traceer 2 parallelle lijnen met de
grond op het testoppervlak als
volgt:
LIJNEN OP HET TESTOPPERVLAK
Lijn A
703 mm boven de grond
Lijn B
773 mm boven de grond
4. Kies de dimlichten.
5. De lichten zijn goed gericht als
de bovenkant van de lichtbundel
van de koplampen tussen de lij-
nen A en B schijnt.
138
TYPISCHE LICHTBUNDEL VAN DE
GROOTLICHTEN OP HET TESTOPPER-
VLAK (BEIDE KOPLAMPEN)
1. Aarde
2. Bovenkant
A. 703 mm
B. 773 mm
Controle op de koplamprichting
(Europese, Australische en
Japanse modellen)
Dimlichten
OPMERKING: Deze controle geldt
zowel voor links- als rechtsrijdende
landen.
1. Controleer of de banden goed
opgepompt zijn.
2. Stel de luchtdruk van de achter-
wielophanging in op 0 kPa met
behulp van het schraderventiel
onder het zadel.
1. Schaderventiel
3. Zet het voertuig voor een test-
oppervlak zoals afgebeeld. Zet
het voertuig op een vlak opper-
vlak.