WEGWIJS
IN UW
Ook als de auto is uitgerust met het TPMS-
AUTO
systeem, moet de bestuurder regelmatig
de spanning van de banden en die van het reserve-
wiel (zie de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Onderhoud en zorg") controleren.
VEILIGHEID
AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK
STARTEN
VAN HET TPMS
EN RIJDEN
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en worden dus
niet aangegeven als de motor wordt uitgezet en vervol-
gens weer wordt gestart. Als de storingen blijven bestaan,
LAMPJES
stuurt de regeleenheid de betreffende meldingen pas naar
EN MELDINGEN
het instrumentenpaneel als de auto een korte tijd rijdt.
BELANGRIJK Sterke straling op een radiofrequentie kun-
nen het TMPS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de be-
NOODGEVALLEN
stuurder aangegeven door een melding op het display. De-
ze melding verdwijnt automatisch zodra de storing het sys-
teem niet meer ontregelt.
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
Het TPMS is niet in staat om te waar-
GEGEVENS
schuwen voor een plotselinge verminde-
ring van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Zet in dat geval de auto stil door voor-
zichtig te remmen en maak daarbij geen plotse-
INDEX
linge stuurbewegingen.
112
ATTENTIE!
ATTENTIE!
ATTENTIE!
Het vervangen van de normale banden
door winterbanden en omgekeerd, vereist
ook een aanpassing van het TPMS, die uitsluitend
door het Fiat Servicenetwerk mag worden uitge-
voerd.
ATTENTIE!
Het TPMS vereist het gebruik van speciale
apparatuur. Raadpleeg het Fiat Service-
netwerk over de accessoires die geschikt zijn voor
het systeem (wielen, wieldeksels enz.) Het gebruik
van andere accessoires kan de normale werking
van het systeem verhinderen.
ATTENTIE!
De bandenspanning kan variëren afhan-
kelijk van de buitentemperatuur. Het
TPMS kan tijdelijk een te lage bandenspanning
signaleren. Controleer in dat geval de banden-
spanning bij koude banden en herstel, indien nodig,
de juiste spanning.