De robot bestaat eigenlijk uit zes robotgewrichten en twee aluminium buizen, waar-
mee de basis van de robot verbonden is met het gereedschap van de robot. De robot
is zo geconstrueerd dat translatie en rotatie van het gereedschap mogelijk is binnen
het werkbereik van de robot. In de volgende paragraaf worden de basisbeginselen
beschreven voor de montage van de verschillende delen van het robotsysteem.
Elektrische installatieinstructies uit het hoofdstuk 4 moeten worden aangehouden.
3.1 Het werkbereik van de robot
Het werkbereik van de UR10 robot loopt tot 1300 mm vanaf het gewricht op de
basis. Het is van belang om bij het kiezen van een montagelocatie voor de robot re-
kening te houden met het cilindrische volume recht boven en recht onder de basis
van de robot. Het verplaatsen van het gereedschap in de buurt van het cilindri-
sche volume dient, indien mogelijk, vermeden te worden, omdat dit ertoe leidt dat
de gewrichten snel bewegen. Zelfs als het gereedschap langzaam beweegt, waar-
door de robot ineffici¨ e nt werkt en het uitvoeren van een risicobeoordeling moeilijk
wordt.
3.2 Montage
Robotarm De robotarm wordt met vier M8 bouten gemonteerd met behulp van
de vier 8.5 mm gaten in de basis. Er wordt aangeraden deze bouten vast te draaien
met een koppel van 20 N m . Als er zeer nauwkeurige herpositionering van de
robotarm nodig is, zijn er twee gaten van Ø8 voor een pen. Tevens is er een nauw-
keurige "kopie" van de basis verkrijgbaar als accessoire. Afbeelding 3.1 toont waar
u gaten moet boren en de schroeven moet monteren.
Versie 3.1
(rev. 17782)
3 Mechanisch interface
Voorkant
I-13
Gekanteld
UR10/CB3