2) Stuur
Het stuur regelt de richting van het
vaartuig. Wanneer u het stuur naar
rechts draait, zwenkt het vaartuig naar
rechts en omgekeerd.
WAARSCHUWING
Controleer de werking van het
stuur en de bijbehorende stuur-
straalbuis voor de start. Draai het
stuur nooit terwijl er zich iemand
dicht bij de achterkant van het vaar-
tuig bevindt. Blijf uit de buurt van
bewegende delen van het stuur-
systeem (straalbuis, stangen enz.).
Dit vaartuig is uitgerust met het
O.T.A.S. systeem. Meer informatie
hierover vindt u onder GASHENDEL.
3) Stuurregelaar
WAARSCHUWING
Schakel de motor uit en wacht tot
het vaartuig tot stilstand is geko-
men, alvorens de stuurkolom te
verstellen.
De stuurkolom is verstelbaar volgens
de voorkeuren van de bestuurder van
het vaartuig, afhankelijk van de geïn-
stalleerde en gebruikte configuratie.
Licht de regelaar op en houd hem om-
hoog, terwijl u de stuurkolom in de ge-
wenste stand zet. Laat de regelaar los
wanneer de stuurkolom in de gewen-
ste stand staat.
Er zijn 3 standen mogelijk. Houd er re-
kening mee dat u de gashendel moet
bedienen met uw wijsvinger, wanneer
de stuurkolom in de achterste stand
staat. In de voorste stand doet u dit
het best met uw duim.
Merk op dat er 2 start/stopknoppen
zijn. Gebruik de knop die u het han-
digst vindt. Oefen het gebruik in alvo-
rens met uw vaartuig te gaan varen.
______________________
32
WAARSCHUWING
Voordat u met uw vaartuig gaat va-
ren:
– Zorg dat de stuurkolom correct
is ingesteld en vergrendeld.
– Kijk waar de start/stopknop staat
en oefen het gebruik ervan in.
1. Stuurregelaar
2. Stuur
3. Start/stopknoppen
4. Wijsvingerstand
5. Duimstand
A. Achterste stand
B. Middenstand
C. Voorste stand
4) Gashendel
Wanneer de gashendel wordt inge-
drukt versnelt het vaartuig. Wanneer
de gashendel wordt losgelaten, ver-
traagt de motor automatisch tot sta-
tionair toerental en stopt het vaartuig
geleidelijk door de waterweerstand.
Wanneer u de stuurkolom in de hoog-
te verstelt, verandert de stand van
de gashendel. Zie STUURREGELAAR
hierboven.