HENDELS AAN HET
STUUR
De systemen die met de hendels aan het
stuur worden bediend, kunt u alleen
bedienen als de contactsleutel in de stand
MAR staat.
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting, behalve de mistlampen en
mistachterlichten.
Als u de buitenverlichting inschakelt,
gaan ook de verlichting van het instru-
mentenpaneel en de bedieningsknoppen
op het dashboard branden.
Alleen als het contactslot in stand PARK
staat, blijven de buitenverlichting en de ken-
tekenverlichting branden, ongeacht de stand
van de draaiknop.
Als de hendel in stand (1 of 2-fig. 62)
staat, dan blijft alleen de buitenverlichting
(voor en achter) resp. rechts of links branden.
Verlichting uit (fig. 57)
Als het symbool O op de draaiknop
tegenover het merkstreepje staat, dan is
de buitenverlichting uitgeschakeld.
44
Buitenverlichting (fig. 58)
De buitenverlichting wordt ingeschakeld als
u de draaiknop van stand O in stand 6 zet.
Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpa-
neel lampje 3 branden.
Dimlichten (fig. 59)
De dimlichten worden ingeschakeld als u
de draaiknop van stand 6 in stand 2 zet.
fig. 57
fig. 58
Grootlicht (fig. 60)
Als de draaiknop in stand 2 staat, dan
kan worden overgeschakeld tussen dim-
en grootlicht door de hendel naar het
dashboard te drukken (vergrendelde
stand). Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje 1 branden.
Trek de hendel naar het stuurwiel om het
dimlicht weer in te schakelen.
A0A0063m
fig. 59
A0A0064m
fig. 60
A0A0065m
A0A0066m