ALGEMENE AANWIJZINGEN
– Als een lamp niet brandt, controleer
dan eerst of de zekering niet doorgebrand
is, voordat u de lamp vervangt.
– Zie voor de plaats van de zekeringen
de paragraaf "Een doorgebrande zeke-
ring" in dit hoofdstuk.
– Controleer, voordat u een lamp ver-
vangt, of de contacten niet zijn geoxi-
deerd.
– Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en vermo-
gen.
– Als u een gloeilamp in de koplamp
hebt vervangen, controleer dan om veilig-
heidsredenen altijd of de afstelling nog
goed is.
210
TYPEN GLOEILAMPEN (fig. 20)
Op de auto zijn verschillende typen gloei-
lampen gemonteerd:
A.
Glasfittinglampen
Deze zijn voorzien van een klemfit-
ting. Verwijder de lamp door de
lamp uit de houder te trekken.
B.
Gloeilampen met bajonetfit-
ting
Voor het verwijderen van de lamp:
druk de lamp iets in, draai de lamp
linksom en verwijder de lamp.
C.
Buislampen
Verwijder de lamp door hem uit de
veercontacten los te maken.
D.-E.
Halogeenlampen
Verwijder de lamp door de borg-
veer los te haken.
F.
Xenonlampen
Voor het verwijderen van de
lamp moet de bevestigingsring
worden losgedraaid en de bijbe-
horende borgveer worden losge-
haakt.
fig. 20
A0A0503m