218
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Vierwielaandrijving
Met de bedieningshendel voor de vierwielaandrijving kan één
van de hierna nader aangeduide standen van de tussenbak wor-
den gekozen.
1
H2 (hoge gearing, achterwielaandrijving)
Gebruik deze stand voor het rijden op droge, verharde wegen. In deze
stand is uw auto zuiniger, rijdt de auto rustiger en treedt er de minste slij-
tage op.
H4 (hoge gearing, vierwielaandrijving)
2
Gebruik deze stand voor het rijden op wegen waarop de banden kunnen
slippen, zoals onverharde wegen en gladde of met sneeuw bedekte
wegen. In deze stand heeft de auto meer grip dan met alleen tweewielaan-
drijving.
Het controlelampje vierwielaandrijving gaat branden
N (vrijstand)
3
Er wordt geen kracht aan de wielen doorgegeven. De auto moet stilstaan.
Het controlelampje vierwielaandrijving gaat branden
L4 (lage gearing, vierwielaandrijving):
4
Gebruik deze stand voor het rijden met maximale kracht en grip. Gebruik
stand L4 bij het op- en afrijden van een steile helling, bij terreinrijden en als
veel trekkracht nodig is bij het rijden door zand, modder of diepe sneeuw.
Het controlelampje vierwielaandrijving gaat branden
∗
∗
: Indien aanwezig