108
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
De optionele functies (auto's met een alarmsysteem)
De volgende functies kunnen worden in- of uitgeschakeld:
Answer back-functie
Functies voor automatisch vergren-
delen en ontgrendelen
■
Vóór het in- en uitschakelen van de functies
Verwijder de sleutel uit het contactslot en controleer of het alarm-
1
systeem wordt uitgeschakeld.
Plaats en verwijder de sleutel tweemaal snel na elkaar binnen 5
2
seconden.
Wacht 5 seconden en houd binnen de volgende 5 seconden de
3
vergrendel- en ontgrendeltoets ten minste 3 seconden gelijktijdig
ingedrukt. De richtingaanwijzers zullen eenmaal knipperen om
aan te geven dat deze handeling is gelukt.
Kies de functie die u wilt instellen en volg onderstaande procedu-
res. Steek om de procedure te beëindigen de sleutel in het contact-
slot.
Functie
Werking
De answer back-functie kan in- en
uitgeschakeld worden. Vergrendelen
of ontgrendelen wordt aangegeven
door het knipperen van de richting-
aanwijzers en het klinken van de
claxon van het antidiefstalsysteem,
of door alleen het knipperen van de
richtingaanwijzers. De claxon van
het antidiefstalsysteem klinkt als een
van de portieren niet goed gesloten
is.
Alle portieren worden automatisch
vergrendeld als de rijsnelheid 25
km/h of hoger is.
Als het contact UIT wordt gezet,
worden alle portieren automatisch
ontgrendeld.
(Als de auto aan een sterke schok
wordt blootgesteld, worden de por-
tieren niet automatisch ontgren-
deld.)