Veiligheidssysteem
Om een goede bescherming te
bieden, moeten de airbags snel
opblazen. De snelheid waarmee de
airbag opblaast is een resultante van
de extreem korte tijd waarin de airbag
moet worden opgeblazen tussen
de inzittende en de auto voordat
de inzittende de auto raakt. Deze
opblaassnelheid reduceert het risico
op ernstig of levensbedreigend letsel
en is dus een noodzakelijk onderdeel
van het airbagontwerp.
Het snel opblazen van een airbag kan
echter ook letsel zoals schaafwonden
in het gezicht, blauwe plekken en
botbreuken veroorzaken, omdat de
snelheid waarmee de airbags worden
opgeblazen tot gevolg heeft dat de
airbags met veel kracht uitzetten.
Er zijn zelfs omstandigheden
waaronder het contact met de airbag
tot ernstig letsel kan leiden, vooral
wanneer de inzittende zeer dicht bij
de airbag zit.
U kunt voorzorgsmaatregelen treffen
om het risico op verwondingen door een
opblazende airbag te reduceren. Het
grootste risico bestaat in het te dicht bij
de airbag zitten. Een airbag heeft ruimte
nodig om op te blazen. Aanbevolen
wordt om zo ver mogelijk van het
midden van het stuurwiel af te gaan
zitten, maar zodanig dat u nog wel goede
controle over de auto heeft.
3-52
Airbag bestuurder (1)
Als de SRSCM oordeelt dat de kracht
waaraan de voorzijde van de auto
wordt blootgesteld een bepaalde
drempelwaarde overschrijdt, activeert hij
automatisch de airbags vóór.
Airbag bestuurder (2)
Bij activering scheuren speciale naden,
ingegoten in de bekleding, direct open
door de expansiedruk van de airbags.
Als de bekleding verder openscheurt,
kunnen de airbags volledig opblazen.
Een volledig opgeblazen airbag,
in combinatie met een correct
gedragen veiligheidsgordel, vertraagt
de voorwaartse beweging van de
bestuurder en/of voorpassagier en
reduceert zo het risico op hoofd- en
borstletsel.
OLMB033054
OLMB033055