Elektrische installatie
9.4 Motoraansluiting
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning van de uitgangskabels van
motoren die bij elkaar zijn geplaatst, kan de conden-
satoren van de apparatuur opladen, ook wanneer de
apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motoruitgangskabels niet van elkaar
gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels
gebruikt, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
•
houd uitgaande motorkabels van elkaar
gescheiden of
•
gebruik afgeschermde kabels
Motoraansluiting
LET OP
Gebruik afgeschermde/gewapende kabels om te voldoen
aan de EMC-emissienormen. Zie hoofdstuk 5.2.1 EMC-
testresultaten en Afbeelding 3.3 voor meer informatie.
Zie hoofdstuk 6.2 Algemene specificaties voor de juiste
dwarsdoorsnede en lengte van de motorkabel.
Klem
96 97
98
99
nr.
U
V
W
Motorspanning 0-100% van
PE
1)
netspanning.
3 draden uit motor
U1 V1 W1
Driehoekschakeling
1)
PE
W2 U2 V2
6 draden uit motor
U1 V1 W1
1)
Sterschakeling U2, V2, W2
PE
U2, V2 en W2 moeten afzonderlijk
onderling worden verbonden.
Tabel 9.17 Klembeschrijvingen
1)
Aardverbinding (veiligheidsaarde)
Motor
U
V
W
2
2
2
U
V
W
1
1
1
FC
96
97
98
Afbeelding 9.29 Ster- en driehoekschakelingen
MG33BF10
Design Guide
Motor
U
V
W
2
2
2
V
W
U
1
1
1
FC
96
97
98
Danfoss A/S © Rev. 2014-04-04 Alle rechten voorbehouden.
LET OP
Bij motoren zonder fase-isolatiemateriaal of andere
versterkte isolatie die geschikt is voor gebruik met een
frequentieomvormer, moet een sinusfilter worden
aangebracht op de uitgang van de frequentieomvormer
Kabelafscherming
Vermijd montage met een afscherming met gedraaide
uiteinden (pigtails). Dit kan het afschermende effect bij
hoge frequenties verstoren. Als het noodzakelijk is de
afscherming te onderbreken om een motorisolator of
motorrelais te installeren, moet de afscherming worden
voortgezet met de laagst mogelijke HF-impedantie.
LET OP
Strip een deel van de motorkabel om de afscherming
achter de kabelklem bloot te leggen, EN sluit de aardver-
binding aan op klem 99.
Sluit de afscherming van de motorkabel aan op de ontkop-
pelingsplaat van de frequentieomvormer en de metalen
behuizing van de motor.
Gebruik voor aansluitingen op de afscherming een zo
groot mogelijk oppervlak (kabelklem). Dit kan worden
gedaan met behulp van de bijgeleverde installatie-
middelen in de frequentieomvormer.
Als het noodzakelijk is om de afscherming te splitsen om
een motorisolator of motorrelais te installeren, moet de
afscherming worden voortgezet met de laagst mogelijke
HF-impedantie.
Kabellengte en dwarsdoorsnede
De frequentieomvormer is getest met een bepaalde
kabellengte en een bepaalde kabeldoorsnede. Als de
doorsnede toeneemt, kan ook de kabelcapaciteit – en
daarmee de lekstroom – toenemen en moet de
kabellengte dienovereenkomstig verminderd worden.
Houd de motorkabel zo kort mogelijk om interferentie en
lekstromen te beperken.
Schakelfrequentie
Als frequentieomvormers in combinatie met sinusfilters
worden gebruikt om de akoestische ruis van een motor te
beperken, moet de schakelfrequentie worden ingesteld
overeenkomstig de instructies voor sinusfilters in
14-01 Schakelfrequentie.
1.
Bevestig de ontkoppelingsplaat aan de bodem
van de frequentieomvormer met de schroeven en
sluitringen uit de accessoiretas.
2.
Bevestig de motorkabel aan de klemmen 96 (U),
97 (V), 98 (W).
3.
Bevestig aan de aardverbinding (klem 99) op de
ontkoppelingsplaat met de schroeven uit de
accessoiretas.
9
9
133