Hoofdstuk 3 Afdrukken
3
Overzicht van afdrukhandelingen
In dit hoofdstuk worden de basishandelingen
beschreven om dit apparaat als een printer te
gebruiken.
Procedure vanuit het
printerstuurprogramma
1
Open het scherm van het
printerstuurprogramma.
1)
Selecteer de afdrukoptie in de
toepassing op de computer.
Het afdrukdialoogvenster wordt weergegeven.
2)
Controleer de printernaam en klik
op [Eigenschappen] of
[Voorkeursinstellingen].
De knopnamen verschillen naargelang de
toepassing.
2
Wijzig de instellingen.
Voor meer informatie over de instellingen die
kunnen worden geconfigureerd, zie "Lijst met
instellingen" (p.110).
•
Om alle instellingen op het scherm van het
printerstuurprogramma weer op hun
standaardwaarden te zetten, klikt u op [Stndrd
herstel].
•
Om alle instellingen op het scherm van het
printerstuurprogramma terug te zetten naar de
door gebruikers vooraf geregistreerde waarden,
klikt u op [Gebruikersinstellingen].
^
^
•
De instellingen [Origineeltype] en
[Papiertype] van het
printerstuurprogramma hebben een
grote invloed op de afdrukkwaliteit.
Wijzig de instellingen volgens het
beoogde gebruik.
106
Afdrukken
3
Klik op [OK].
Het afdrukdialoogvenster wordt weergegeven.
^
^
•
Als het selectievakje [Sorteren] in het
afdrukdialoogvenster is geselecteerd,
verwijdert u het vinkje. Om tijdens het
afdrukken kopieën te sorteren, stelt u
[Sorteren] op het tabblad [Basis] in op
[Gesorteerd].
4
Klik op [Afdrukken] of [OK].
De afdrukgegevens worden naar dit apparaat
gestuurd.
^
^
•
Wanneer u de functie voor externe
systeemlink gebruikt, raakt u [Externe
systeemlink] aan op het scherm [Thuis1]
en kunt u taken afdrukken die op een
extern systeem zijn opgeslagen.
Voor meer informatie, zie "Externe
systeemlink" (p.140).
Procedure vanuit de Af -
drukmodus
•
Afhankelijk van de door de beheerder
^
^
geconfigureerde instellingen kan worden
afgedrukt door gewoon aan te melden.
Gebruikershandleiding ComColor GL-serie