Wanneer de fout is gecorrigeerd,
•
druk dan op de "Start/Stop" knop om de pomp te
herstarten.
– De pomp keert terug naar de toestand waarin
deze zich bevondt voordat de fout optrad.
Wanneer de kabel is gebroken, zijn de
doseerbesturing en drukbesturing/
drukdisplayfuncties niet actief. Wan-
N.B.
neer de "Menu/Info" knop tweemaal is
ingedrukt voor het weergeven van de
kamerdruk, wordt alleen "— — —"
weergegeven.
9.10.6 Wijzigen van het aantal toegestane slagen
Wijzigen van het aantal toegestane slagen tijdens
het opstarten en tijdens normaal doseerbedrijf.
Toegestande foutslagen
tijdens opstartbedrijf
Aantal foutslagen totdat de
foutmelding wordt
geïnitieerd.
Afb. 63 Toegestane foutslagen
1. Open het serviceniveau.
2. Druk herhaaldelijk op de "Menu/Info" knop om
naar het serviceniveau te gaan totdat u het
menu-item "St:60" bereikt (foutslag tijdens
opstarten).
– Op het display wordt "St" weergegeven en het
aantal gedefinieerde slagen dat is toegestaan
tijdens het opstarten.
3. Gebruik de "Omhoog" en "Omlaag" knoppen om
het aantal toegestane foutslagen tijdens het
opstarten in te stellen, in het bereik tussen
1 en 99.
4. Druk op de "Start/Stop" knop.
– Bevestig de instelling en ga naar menu-item
"FE: 7".
– Op het display wordt "FE" weergegeven en het
aantal gedefinieerde slagen dat is toegestaan
tijdens normaal doseerbedrijf.
5. Gebruik de "Omhoog" en "Omlaag" knoppen om
het aantal foutslagen in te stellen, totdat de fout-
melding wordt geïnitieerd tijdens normaal
doseerbedrijf in het bereik tussen 3 en 99.
6. Druk op de "Start/Stop" knop
– om de nieuwe instellingen te bevestigen
– om het serviceniveau te verlaten
– om het eerste functieniveau te openen.
62
Menu
Info
Up
St:60
ERROR
Down
Stop
Start
Up
FE: 7
ERROR
Down
Wanneer de sensorfout niet direct can
worden gecorrigeerd, en wanneer de
pomp moet doordraaien zonder sensor,
N.B.
schakel dan de doseerbesturing
(flow:OFF) en de drukbesturingsfunctie
(P:OFF) uit.
Serviceniveau
Gebruik de "Omhoog" en "Omlaag" knop-
pen om het aantal toegestane foutslagen
tijdens het opstarten in te stellen, in het
bereik tussen 1 en 99.
Gebruik de "Omhoog" en "Omlaag" knoppen
om het aantal foutslagen in te stellen, totdat
de foutmelding wordt geïnitieerd tijdens nor-
maal doseerbedrijf in het bereik tussen
3 en 99.
9.10.7 Kalibreren van de sensor nadat de sensor
is vervangen
Wanneer een sensor is vervangen, dan moet de
nieuwe sensor worden gekalibreerd voor de omge-
vingsdruk.
Prepareer de pomp voor kalibratie:
1. Controleer vóór het inschroeven van de sensor of
er geen doseervloeistof is achtergebleven op de
plaats waar de druksensor wordt ingeschroefd!
2. Schroef de nieuwe sensor er in met de juist aan-
gebrachte O-ring.
3. Schroef de sensorstekker in connector 2.
4. Schroef het zuigventiel los.
Stop
Start