FE: bijv. "7" (alleen voor Flow Monitor)
•
Gebruik de "Omhoog" en "Omlaag" knoppen voor
het instellen van het "aantal toegestane foutsla-
gen tijdens bedrijf". Wanneer het aantal foutsla-
gen wordt overschreden, dan verschijnt de "Flow
error" melding.
Selectie van de eenheid (display)
"Unit l/h" of "Unit gph" verschijn in het display.
•
Gebruik de "Omhoog" en "Omlaag" knoppen om
te schakelen tussen:
– "Unit l/h": Eenheid Q = l/h en
– "Unit gph": Eenheid Q = gal/h.
•
Duk op de "Start/Stop" knop (bevestig de instel-
ling en sluit het functieniveau), f
•
druk gedurende 10 seconden op de "Menu/Info"
knop (bevestig de instelling en de pompselectie).
Selectie van de pomp
Het actuele pomptype moet altijd wor-
den geselecteerd, om een probleem-
loos bedrijf van de elektronische bestu-
Voorzichtig
ringseenheid te waarborgen. Anders
verschillen de weergegeven pomp en
de signalen van de daadwerkelijke con-
dities.
"-0.4", "-2.2", "-2.5", "-5.5", "-13.8" of "-20" verschijnt
in het display.
•
Gebruik de "Omhoog" en "Omlaag" knoppen om
te kiezen tussen de pomptypes DDI 0.4-10,
DDI 2.2-16, DDI 2.5-10, DDI 5.5-10, DDI 13.8
en DDI 20-3.
•
Selecteer uw pomptype dat is aangegeven op het
naamplaatje van de pomp.
•
Druk op de "Start/Stop" knop en schakel de voe-
ding uit en vervolgens weer aan (bevestig de
instelling en sluit het serviceniveau).
9.8 Standaard instellingen herstellen
U kunt de eerste en tweede functieniveaus herstel-
len naar de standaard instellingen terwijl de voe-
dingsspanning wordt aangesloten.
De serviceniveauinstellingen (pomp-
type, displayeenheid voor de doseer-
doorstroming, ingang- en uitgangin-
N.B.
stellingen) en de waarden voor de
totale doseercapaciteit en bedrijfsuren-
teller blijven zoals ze zijn.
De pomp wordt ontkoppeld van de voedingsspan-
ning.
1. Druk tegelijkertijd op de "Omlaag" en "Omhoog"
knoppen en houd deze ingedrukt.
2. Schakel de voedingsspanning in.
– "boot" verschijnt in het display.
3. Laat de "Omlaag" en "Omhoog" knoppen los.
– Alle gewijzigde instellingen op d eerste en
tweede functieniveaus worden hersteld tot de
standaard instellingen.
52
9.9 Stroomsignaalbesturing 0-20 mA /
4-20 mA
Voor het besturen van de doseerpomp via een
extern stroomsignaal van 0-20 mA (4-20 mA)
0-20m A
Run
Afb. 47 Display: 0-20 mA stroomsignaalbestu-
ring
2.50
4-20mA
Run
Afb. 48 Display: 4-20 mA stroomsignaalbestu-
ring
•
De doorstroming is proportioneel aan een stroo-
mingangssignaal van 0-20 mA (4-20 mA).
•
Boven de 19,5 mA draait de pomp in continu
bedrijf bij maximale doseerdoorstroming (Q
•
Onder de 0,2 (4,2) mA, schakelt de pomp uit.
De standaard instelling voor Q
de doseerdoorstroming tot 3 bar (stan-
daard kalibratiewaarde). Wanneer de
N.B.
pomp eenmaal is gekalibreerd, moeten
de stroomsignalen worden gewogen.
Zie paragrafen 9.9.2 Met gekalibreerde
pomp en 9.9.3 Instellen van de weging.
De pomp moet eerst in deze bedrijfs-
modus worden gestart (LED gaat groen
N.B.
branden, "Run" verschijnt in het dis-
play).
•
Gebruik de "Start/Stop" knop om de pomp te star-
ten of te stoppen.
4-20 mA stroomsignaalbesturing
Wanneer het stroomingangssignaal daalt tot onder
de 2 mA, dan schakelt het foutrelais, er is waar-
schijnlijk een fout opgetreden bij de signaalbron of
de kabel.
•
Het foutsignaalrelais schakelt in. De LED knip-
pert rood.
•
"4-20 mA" en "ERROR" knipperen in het display.
Analog
0
l/h
Analog
l/h
).
max.
is
max.