Wanneer de fout eenmaal is hersteld (het contact is
niet langer gesloten),
•
druk dan op de "Start/Stop" knop om de fout te
bevestigen.
•
De pomp gaat weer lopen (wanneer deze eerder
ook liep).
•
Het foutsignaalrelais schakelt uit.
•
De pomp keert terug naar de toestand waarin
deze zich bevondt voordat de fout optrad.
9.2.5 Hall-sensor / motorbewaking
Wanneer de pomp bestaande slagen moet verwer-
ken, dan controleert de Hall-sensor of de aandrijving
draait. Wanneer de aandrijfmotor is geblokkeerd,
bijv. als gevolg van overmatige tegendruk in het
doseersysteem, dan wordt dit gedetecteerd en aan-
gegeven door de geïntegreerde motorbewakings-
functie.
•
Het foutsignaalrelais schakelt in.
•
"1/min", "bar" en "ERROR" knipperen in het
display.
Run
Run
ERROR
ERROR
Afb. 37 Display: motorbewaking
•
De pomp is gestopt.
•
De rode LED knippert.
Voor mogelijke fouten en de remedie, zie paragraaf
11. Storingzoekschema.
Wanneer de fout eenmaal is hersteld,
•
druk dan op de "Start/Stop" knop om de fout te
bevestigen.
9.2.6 Aan/uit op afstand
De pomp kan op afstand worden uitgeschakeld
(bijv. vanuit een regelkamer).
•
Indien op afstand uitgeschakeld, dan reageert de
pomp niet op ingangssignalen of input door de
operator.
Uitzondering: De pomp kan nog steeds hand-
matig worden gestopt en ontlucht.
•
"Stop" gaat branden in het display.
•
De gele LED gaat branden.
•
Indien op afstand ingeschakeld, dan keert de
pomp terug naar de toestand waarin deze zich
bevond voordat deze werd uitgeschakeld. Wan-
neer bijvoorbeeld de pomp zich eerder in de
"Stop" modus bevond, dan keert deze terug in
deze modus wanneer de pomp wordt ingescha-
keld.
Analog
Analog
0
0
1/min
1/min
bar
bar
9.2.7 Geheugenfunctie
Contactsignalen, die niet direct verwerkt kunnen
worden, kunnen worden opgeslagen en vervolgens
aan de pomp beschikbaar worden gesteld voor ver-
werking. Er kunnen maximaal 65.000 contactsigna-
len worden opgeslagen.
•
Zonder geheugen: Wanneer de pomp loopt
terwijl een contactsignaal wordt ontvangen, dan
wordt het signaal genegeerd. De pomp voert de
huidige dosering uit, vervolgens is deze weer
klaar om nieuwe contactsignalen te ontvangen,
d.w.z. het negeert overtollige contacten.
•
Met geheugen: Wanneer de pomp draait terwijl
een contactsignaal wordt ontvangen, dan wordt
het signaal in het geheugen opgeslagen. Aller-
eerst voert de pomp de huidige dosering uit, ver-
volgens verwerkt het de contactsignalen uit het
geheugen.
De inhoud van het geheugen wordt gewist:
•
door uitschakelen van de voedingsspanning
•
door schakelen van de bedrijfsmodus.
De inhoud van het geheugen wordt niet verwijderd:
•
door bekrachtigen van het op afstand aan/uit
contact
•
door op de "Start/Stop" knop te drukken
•
door continu bedrijf.
De geheugenfunctie kan worden inge-
N.B.
schakeld en uitgeschakeld in het
tweede functieniveau.
9.2.8 Flow Monitor
De pomp kan worden uitgerust met een druksensor
(Flow Monitor pompoptie).
Gebaseerd op de druk gemeten door de sensor en
de motorpositie, wordt een indicatordiagram gegene-
reerd. Mogelijke doseerfouten, of het overschrijden
van de toegestane tegendruk worden betrouwbaar
gedetecteerd en aangegeven door het display of de
foutmeldingsuitgang.
De volgende fouten worden herkend:
• Druk overschreden (de pomp wordt gestopt en
start automatisch weer wanneer de druk afneemt).
• Doseerfout (de pomp doseert 30 % tot 100 %
minder, als gevolg van een lekkend pers- of zuig-
ventiel, een verstopte zuigleiding of een luchtbel
in de doseerkop).
Afhankelijk van de bedrijfsomstandig-
heden, kan het mogelijk zijn om
Voorzichtig
doseerfouten te detecteren die worden
veroorzaakt door lekkende zuigventie-
len!
De doseerbesturing en doseerbesturingsfuncties
kunnen onafhankelijk van elkaar worden in- en uitge-
schakeld. Het is altijd mogelijk om de druk weer te
geven die is gemeten tijdens bedrijf wanneer de
druksensor is aangesloten.
Voor informatie over bediening van de
N.B.
pomp met de Flow Monitor, zie para-
graaf 9.10 Flow Monitor.
39