1.3.4 Nauwkeurigheid
•
Geldt voor:
– water als doseermedium
– volledig ontluchte doseerkop
– standaard pompversie.
•
Doseerstroomvariatie en lineariteitafwijking:
± 1,5 % van de schaaleindwaarde.
•
Constructietolerantie: conform VDMA 24284.
1.3.5 Inlaatdruk en tegendruk / aanzuighoogte
tijdens bedrijf
Maximale inlaatdruk
Bedrijfscondities / versie*
Pomptype
[bar]
DDI 0.4-10 -
2
DDI 5.5-10
DDI 13.8-4
2
DDI 20-3
1,5
* Voor pompen met druksensor (Flow Monitor
pompoptie), mag de inlaatdruk aan de zuigzijde
niet groter zijn dan 1 bar.
Minimale tegendruk bij pompuitlaatklep
Bedrijfscondities / versie*
Pomptype
DDI 0.4-10 -
DDI 20-3
* Voor pompen met druksensor (Flow Monitor pom-
poptie), mag de inlaatdruk aan de zuigzijde niet
groter zijn dan 2 bar en het minimale drukverschil
tussen de zuig- en perszijde is 2 bar.
Wanneer de volumedoorstroming niet constant is
(zoals bijvoorbeeld in geval van contact- of ana-
loge regeling), dan moeten zelfs kleine volume-
doorstromingen niet dalen tot onder de minimum
druk of het minimale drukverschil.
10
[bar]
[bar]
Geen positieve
toeloop, geen
2
positieve inlaat-
druk!
2
—
1,5
—
Alle*
[bar]
1
Maximale opvoerhoogte* (bij opstarten) voor
media met een viscositeit gelijksoortig aan water
Bedrijfscondities / versie
Pomptype
Continu bedrijf
[m]
Positieve toe-
DDI 0.4-10
loop
DDI 2.2-16
1,5
DDI 2.5-10
1,5
DDI 5.5-10
2,0
DDI 13.8-4
2,8
DDI 20-3
2,8
* Ontluchtingsventiel open.
3
** Pompen met het Plus
met een speciaal opstart-apparaat.
Continu bedrijf
3
met Plus
systeem
[m]
**
**
**
**
—
—
systeem worden geleverd