SNELWEG- EN FILEHULP
Bedieningsknoppen
Veilige afstand instellen
8
Actieve functies in stand-by zetten
9
(met opgeslagen kruissnelheid) (0).
10
Adaptieve snelheidsregelaar - hoofd-
knop voor stoppen/starten
11
Knop voor in- of uitschakelen functie
"Rijstrookcentrering"
12
Inschakelen, opslaan en verlagen van
de kruissnelheid (SET/-).
13
Schakelaar om de kruissnelheid te
activeren en te verhogen of om de
kruissnelheid (RES/+) uit het geheu-
gen op te roepen.
2.120
(6/16)
Weergaven op het
instrumentenpaneel
14
Controlelampje Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar
15
Waarschuwingslampje
.
"Rijstrookcentrering"
16
Voorligger.
.
17
Indicatoren voor de linker- en rechter-
streep.
18
Opgeslagen veilige afstand.
Opgeslagen kruissnelheid.
19
20
Controlelampje detectie handen op
stuurwiel
.
functie
.
Stuurwiel 21
De bestuurder moet altijd zijn of haar
handen op het stuurwiel houden. Als er
te veel druk wordt uitgeoefend bij het
draaien aan het stuurwiel, gaat de func-
tie "Rijstrookcentrering" in stand-by zodat
de bestuurder weer controle krijgt over het
voertuig.
In bepaalde situaties (scherpe bochten,
enz.) kan het stuur gaan trillen om de be-
stuurder te waarschuwen dat hij/zij de con-
trole over het voertuig moet overnemen.
Als de bestuurder het stuurwiel niet bedient
(er worden geen handen gedetecteerd),
wordt de functie "Rijstrookcentrering" na di-
verse waarschuwingen uitgeschakeld.