11.9.9
Reiniging van de spuit bij een gevulde tank (werkonderbreking)
1. Spuitboom uitschakelen.
C
2. Roerwerk
uitschakelen.
B
3. Omschakelkraan
A
4. Omschakelkraan
5. Pomp met pompbedrijfstoerental
(min. 400 omw./min.) aandrijven.
6. Ca. 20 seconden na het inschakelen van de
pomp de DCS-kraan sluiten (DCS-optie) om
het ontmengen van de spuitvloeistof te ver-
hinderen.
7. Spuit eerst de onverdunde resthoeveelheid
uit de spuitboom op een onbehandeld ge-
deelte van het perceel.
8. Spuit daarna de met water uit de spoelwa-
tertank verdunde resthoeveelheid uit zuigfil-
ter, pomp, armatuur en spuitleiding even-
eens op een onbehandeld gedeelte van
het perceel.
9. Tap de technische resthoeveelheid uit de
armatuur in een geschikte opvangbak af.
Zie hiervoor op pagina 161.
10. Reinig de zuigfilter. Zie hiervoor op pagina
165.
11. Pompaandrijving uitschakelen.
12. DCS-kraan opnieuw openen.
Spuiten vervolgen
UF BAG0012.11 04.19
Reinig absoluut de zuigarmatuur (zuigfilter, pompen, drukregelaar) en
de spuitleiding bij een onderbreking tijdens het spuiten door de
weersomstandigheden.
in stand
.
in stand
.
Voor het doorgaan met het spuiten gedurende vijf minuten de pomp
-1
met 540 min
laten draaien en de roerwerken inschakelen.
Afb. 124
Werken met de machine
169