Machine aan- en afkoppelen
130
7. Verbind eerst de cardanas en de voedingsleidingen met de trac-
tor voordat u de machine als volgt aan de tractor koppelt:
7.1 Rij de tractor zodanig tot bij de machine dat er een ruimte
(ca. 25 cm) tussen tractor en machine overblijft.
7.2 Beveilig de tractor tegen onbedoeld starten en wegrollen.
Zie hiervoor het hoofdstuk "Tractor tegen onbedoeld star-
ten en wegrollen beveiligen", vanaf pagina 123.
7.3 Controleer of de aftakas van de tractor is uitgeschakeld.
7.4 Koppel de cardanas; zie hiervoor het hoofdstuk "Cardanas
aankoppelen", vanaf pagina 59
7.5 Koppel de hydraulische slangen; zie hiervoor het hoofdstuk
"Hydraulische slangen aankoppelen", vanaf pagina 62.
7.6 Sluit de verlichting aan; zie hiervoor het hoofdstuk "Ver-
keerstechnische uitrusting", pagina 38.
7.7 Verbind de machinekabel met de bedieningsterminal.
7.8 Richt de trekstanghaken zodat deze in één lijn liggen met
de onderste koppelingspunten van de machine.
8. Rij de tractor nu verder achteruit naar de machine zodat de on-
derste koppelingspunten van de machine de trekstanghaken van
de tractor opnemen.
9. Til de driepuntshydraulica van de tractor zo ver op dat de trek-
stanghaken de kogelhulzen opnemen en automatisch vergren-
delen.
10. Verbind de topstang vanaf de tractorstoel over de topstanghaak
met het bovenste koppelingspunt van het driepuntsaanbouw-
frame.
→
De topstanghaak vergrendelt automatisch.
11. Til de aanbouwspuit tot in de werkpositie op.
12. Stuur personen uit de gevarenzone achter de aanbouwspuit.
13. Verander de lengte van de topstang zodat de spuitboomdrager
van de aanbouwspuit verticaal staat.
14. Controleer visueel of top- en trekstanghaken correct zijn ver-
grendeld voordat u wegrijdt.
15. Zet de steunpoten in de transportstand; zie hiervoor het hoofd-
stuk "Steunpoten", pagina 84.
Verwijder eventueel de rollen van de transportinrichting bij behande-
ling van aren grote begroeiing ter voorkoming van schade.
UF BAG0012.11 04.19