11.7.1
Spuitvloeistof spuiten
Voorbeeld:
UF BAG0012.11 04.19
•
Het roerwerk blijft normaal gezien vanaf het vullen tot u klaar
bent met spuiten ingeschakeld. Doorslaggevend zijn hierbij de
aanwijzingen van de fabrikant van het preparaat.
•
De spuitvloeistoftank is leeg als de spuitdruk plots duidelijk ver-
mindert.
•
Resthoeveelheden in de spuitvloeistoftank kunnen tot een druk-
val van 25% correct worden verwerkt.
•
Zuig- of drukfilter zijn verstopt als de spuitdruk bij onveranderde
omstandigheden afneemt.
•
Koppel de veldspuit volgens de voorschriften aan de tractor!
•
Controleer voor het spuiten de volgende machinegegevens in de
bedieningsterminal:
ο
de waarden voor het toegestane spuitdrukbereik van de in
de spuitbomen ingebouwde spuitdoppen.
ο
de waarde "impulsen per 100 m".
•
Neem de nodige maatregelen als tijdens het spuiten een fout-
melding op het display.
•
Controleer de weergegeven spuitdruk tijdens het spuiten.
Bedieningsterminal / AMASPRAY
weergegeven spuitdruk in geen geval meer dan ± 25% van de
gewenste spuitdruk uit de spuittabel afwijkt, bijv. bij het verande-
ren van de dosering via de plus- / mintoetsen. Grotere afwijkin-
gen van de gewenste spuitdruk maken geen optimaal behande-
lingsresultaat mogelijk en belasten het milieu.
•
Verlaag of verhoog de rijsnelheid zolang tot u opnieuw in het
toegestane spuitdrukbereik van de gewenste spuitdruk terug-
keert.
•
Spuit de spuitvloeistoftank nooit helemaal leeg (geldt niet aan
het einde van het spuiten). Vul de spuitvloeistoftank ten laatste
bij een vulpeil van ca. 50 liter bij.
•
Schakel na het spuiten vanaf een vulstand van ca. 50 liter het
roerwerk uit.
Benodigde dosering:
Ingestelde rijsnelheid:
Spuitdoptype:
Spuitdopgrootte:
Toegestaan drukbereik van de inge-
bouwde spuitdoppen:
Nagestreefde spuitdruk:
Toegestane spuitdruk: 3,7 bar ±25%
Werken met de machine
+
: Zorg ervoor dat de
200 l/ha
8 km/h
AI
'05'
min. druk 2 bar
max. druk 7 bar
3,7 bar
min. 2,8 bar en max. 4,6 bar
155