Storing
1.
De motor draait niet na te zijn ingeschakeld. a)
2.
Motoralarm als de voedingsspanning wordt
ingeschakeld.
3.
Incidenteel motoralarm.
4.
Geen motoralarm, maar de pomp schakelt
niet in.
5.
De pompprestatie is niet constant.
6.
De pomp draait, maar er komt geen water.
7.
De pomp draait achteruit na te zijn uitge-
schakeld .*
8.
Lekkage van de asafdichting.
9.
Geluid.
*
Bij dubbelpompen draait de reservepomp vaak
langzaam.
Oorzaak en oplossing
Geen voedingsspanning.
b)
De zekeringen zijn doorgebrand.
c)
De motor is defect.
a)
Geen voedingsspanning.
b)
De kabelaansluiting zit los of is defect.
c)
De motorwikkeling is defect.
d)
De pomp heeft een mechanische blokkade.
a)
De voedingsspanning is periodiek te laag of te hoog.
b)
Het drukverschil in de pomp is te laag.
a)
Controleer de voedingsspanning.
b)
Controleer de zekeringen.
a)
De voordruk van de pomp is te laag.
b)
De aanzuigleiding of de pomp is gedeeltelijk verstopt
door verontreinigingen.
c)
De pomp zuigt lucht aan.
a)
De inlaatleiding of pomp is verstopt door verontreini-
gingen.
b)
De voet- of terugslagklep zit vast in gesloten positie.
c)
Lekkage in de inlaatleiding.
d)
Er bevindt zich lucht in de inlaatleiding of pomp.
a)
Lekkage in de inlaatleiding.
b)
De voet- of terugslagklep is defect.
c)
De voet- of terugslagklep is geblokkeerd in volledig of
gedeeltelijk open positie.
a)
De asafdichting is defect.
a)
De pomp caviteert.
b)
De pomp draait niet soepel (wrijvingsweerstand)
omdat de pompas niet goed staat.
c)
Resonantie in de installatie.
d)
Vreemde voorwerpen in de pomp.
79