8.6 Signaalkabels
•
Gebruik afgeschermde kabels met een aderdoor-
snede van min. 0,5 mm
externe aan/uit-schakelaar, digitale ingangen,
setpoint en sensorsignalen.
•
De kabelafscherming dient aan beide uiteinden
van de kabel met de behuizing verbonden te wor-
den. De afscherming moet zo dicht mogelijk bij
de klemmen zitten. Zie afb. 20.
Afb. 20 Gestripte kabel met afscherming en
draadaansluiting
•
De schroeven voor het bevestigen van de
afscherming op de behuizing dienen altijd te wor-
den vastgedraaid ongeacht of er wel of geen
kabel aangesloten is.
•
De aansluitdraden in de klemmenkast van de
motor moeten zo kort mogelijk zijn.
18
2
2
en max. 1,5 mm
voor
8.7 Busverbindingskabel
8.7.1 Nieuwe installaties
Gebruik voor de busverbinding een afgeschermde
3-aderige kabel met een aderdoorsnede van min. 0,5
2
2
mm
en max. 1,5 mm
.
•
Als de motor is aangesloten op een unit met een
kabelklem die identiek is aan degene die op de
motor is gebruikt, sluit dan de afscherming aan
op deze kabelklem.
•
Als de unit geen kabelklem heeft zoals weerge-
geven in afb. 21, sluit dan dit uiteinde van de
afscherming niet aan.
A
1
2
Y
3
B
Afb. 21 Aansluiting met een 3-aderige afge-
schermde kabel
8.7.2 Een motor vervangen
•
Als u een 2-aderige afgeschermde kabel hebt
gebruikt in de bestaande installatie, sluit u deze
aan zoals getoond in afb. 22.
A
1
Y
2
B
Afb. 22 Aansluiting met een 2-aderige afge-
schermde kabel
•
Als u een afgeschermde 3-aderige kabel hebt
gebruikt in de bestaande installatie, volgt u de
instructies uit paragraaf
Motor
A
1
2
Y
3
B
Motor
A
1
Y
2
B
8.7.1 Nieuwe
installaties.