94
Rijden en bediening
Voorzichtig
Bij het verrichten van controles in
de motorruimte met geactiveerd
Stop/Start-systeem neemt de
kans op letsel als gevolg van
mogelijk automatisch herstarten
van de motor toe.
Verricht alleen controles in de
motorruimte wanneer het Stop/
Start-systeem gedeactiveerd is.
Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje n.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmings- en remfunctie behou‐
den.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet
manueel uitgeschakeld.
● Het bestuurdersportier is geslo‐
ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De achteruitversnelling is niet
ingeschakeld.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De omgevingstemperatuur ligt
tussen 0 °C en 35 °C.
● De koelvloeistoftemperatuur is
niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐
gassen is niet te hoog, bijv. na het
rijden met hoge motorbelasting.
● De achterruitverwarming is uitge‐
schakeld.
● De voorruitwissers staan niet in
de stand voor snel wissen.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
uitlaatfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed
de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Let op
Na vervanging of hernieuwde
aansluiting van de accu kan Auto‐
stop meerdere uren lang niet moge‐
lijk zijn.
Bepaalde instellingen van het
klimaatregelsysteem kunnen een
Autostop verhinderen.
Klimaatregeling 3 79.
Onmiddellijk na ritten met hoge snel‐
heden is mogelijk geen Autostop
mogelijk.
Nieuwe auto inrijden 3 91.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.