Richtingaanwijzers
omhoog : richtingaanwijzer rechts
omlaag : richtingaanwijzer rechts
Bij het verplaatsen van de rich‐
tingaanwijzerhendel voelt u een
weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel tot voorbij het weer‐
standspunt wordt verplaatst. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel met de hand wordt
teruggezet in de neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
richtingaanwijzerhendel net voor het
weerstandspunt vast te houden. De
richtingaanwijzers zullen dan knippe‐
ren totdat de richtingaanwijzerhendel
wordt losgelaten.
Voor het activeren van vijf knippersig‐
nalen tikt u kort tegen de richtingaan‐
wijzerhendel zonder tot voorbij het
weerstandspunt te gaan.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Verlichting
Lichtschakelaar in de stand 2: bij het
inschakelen van de mistlampen voor
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen H indrukken.
Lichtschakelaar in de stand 2: bij het
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Het mistachterlicht is uitgeschakeld
wanneer er een stekker op de
aansluiting van de trekhaak is aange‐
sloten.
71