tot de luchtwarmtewisselaar ijsvrij is en de temperatuur in het koudemiddelcircuit na de luchtwarmtewisselaar is
gestegen tot de gewenste temperatuur. Na het ontdooien gaat de warmtepomp weer terug naar de bedrijfsstand
van vóór het ontdooien.
Om het ontdooien te starten, maakt het regelsysteem een berekening met behulp van de temperatuur koudemid-
delsensor1 en de buitentemperatuur. Als richtlijn voor de berekening geldt een ontdooicurve die dusdanig kan
worden ingesteld dat de warmtepomp optimaal werkt. De ontdooiprocedure start wanneer de temperatuur van
koudemiddelsensor1 is gezakt tot de ingestelde grenswaarde voor de ontdooicurve bij een buitentemperatuur die
ergens langs de ontdooicurve ligt.
De ontdooicurve kan worden aangepast met de parameter ONTDOOICURVE, waarmee de ontdooicurve parallel
wordt verschoven. Bij een negatieve waarde wordt de ontdooicurve omlaag geschoven, waardoor later met ont-
dooien wordt begonnen. Bij een positieve waarde wordt de ontdooicurve omhoog geschoven, waardoor eerder
met ontdooien wordt begonnen.
Op de display wordt de waarde voor ONTDOOICURVE weergegeven via een grafiek.
De waarde voor ONTDOOICURVE geeft aan tot welke temperatuur koudemiddelsensor1 mag zakken voordat er bij
verschillende buitentemperaturen met ontdooien moet worden begonnen.
1
0
-5
-20
-10
Nummer
1
2
8.5.11
Koeling
Als de koelfunctie geactiveerd is, wordt koeling toegestaan als de buitentemperatuur boven de ingestelde waarde
voor KOELSTAND ACTIEF ligt. De koelfunctie is voornamelijk temperatuurgeregeld en start als de retourleidingsen-
sor de ingestelde waarde voor START bereikt. De koeling wordt afgebroken als de aanvoerleidingsensor de inge-
stelde waarde voor STOP bereikt. Als er een boiler geïnstalleerd is, zal de regeleenheid wisselen tussen koelen en
warmwaterproductie, waarbij de warmwatervraag voorrang heeft.
Voorzichtig! Bij koelen is het van belang de minimale aanvoertemperatuur te begrenzen om
condensvorming te verhinderen. Om condensvorming te voorkomen, kan een dauwpuntsensor worden
geïnstalleerd (accessoire). De dauwpuntsensor registreert wanneer er condens begint neer te slaan. De
koeling wordt dan automatisch afgebroken.
Als er een shuntgroep geïnstalleerd is, moeten de instellingen voor de koeling worden verricht volgens het hoofd-
stuk SHUNTGROEP 1 - 2, Pagina 49 in het Informatie-menu.
8.5.12
Betondrogen
Bij betondrogen kunnen maximaal tien punten worden aangegeven om de curve te definiëren die bij het drogen
van beton moet worden nagestreefd. Ieder punt wordt aangegeven met een dagnummer vanaf de ingestelde
46 – Installatiehandleiding VMGFD110
2
0
Beschrijving
Koudemiddelsensor1
Buitentemperatuur