6.9
Wegverkeer
6.9.1
Algemeen
De machine geldt in het gebied van de Europese Unie als een zelfrijdende werkma-
chine. Dit voertuigtype is onderworpen aan speciale bepalingen en voorwaarden, die
kunnen verschillen van land tot land. In een land kunnen de individuele voorwaarden,
die worden bepaald door de bevoegde wegeninstanties, verschillen. Op individueel
verzoek kan de machine ook worden goedgekeurd als motorvoertuig. In dit geval gel-
den gedeeltelijk andere dan de hier genoemde bepalingen.
De exploitant moet er in ieder geval voor zorgen dat de machine met de regionaal ver-
eiste apparatuur en hulpmiddelen zoals vb. gevarendriehoek, waarschuwingslichten
of iets dergelijks. is uitgerust en deze apparatuur ook steeds in perfect functionerende
toestand wordt meevervoerd.
OPMERKING
De firma ROPA wijst er nadrukkelijk op dat zowel de bestuurder als de eigenaar van
de machine altijd persoonlijk verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat de rele-
vante bepalingen en voorwaarden van de bevoegde wegeninstanties worden nage-
leefd.
Voor het rijden op openbare wegen in Nederland en België geldt in het algemeen
het volgende:
– De nareiniger moet in de transportpositie worden gezwenkt, daarna moet de over-
lader in de transportpositie worden gelegd.
– De contragewichtarm moet in de middenlijn van het voertuig worden gezwenkt en
worden vergrendeld.
– Het contragewicht moet tot aan de aanslag omlaag worden geklapt.
– De zwenkarm moet worden vergrendeld.
– De cabine moet tot aan de aanslag omlaag worden gebracht.
– Het opnamegedeelte moet tot aan de aanslag omhoog worden gebracht.
– De uitklapplaten moeten worden neergeklapt, de steunpoeten moeten tot aan de
aanslag omhoog worden gebracht en de twee ruimschilden moeten tot aan de aan-
slag worden ingeklapt.
– De twee zijstukken van het opnamegedeelte moeten tot de aanslag worden inge-
klapt.
– De bietenhoopruimer moet in de middenpositie worden gezwenkt, horizontaal wor-
den gezet en worden ingetrokken tot de middenspits.
– De bietenrestopraper moet dwars ten opzichte van de rijrichting worden gedraaid.
– De pendelasondersteuning moet worden uitgeschakeld.
– Gebruiksmodus "Haas II" kiezen.
– De bestuurdersstoel moet in de rijrichting worden vergrendeld.
– De wielen van de achteras moeten in de rechtuitstand worden gezet.
– De achterassturing moet worden vergrendeld (stuurhoofdschakelaar vergrende-
len.).
– Alle werkschijnwerpers moeten worden uitgeschakeld.
– De hulptrap aan brandstoftank moet omhoog worden geklapt en worden vergren-
deld.
– De operationele veiligheid en verkeersveiligheid van het voertuig, in het bijzonder
de besturing en verlichting, moeten worden gecontroleerd en eventueel worden
hersteld.
– Tijdens het rijden op openbare straten en wegen moeten de steunassen worden
neergelaten. VOORDAT u de steunassen neerlaat, moet u grondig controleren of
er zich geen personen in de buurt van de steunassen bevinden!
Werking
Wegverkeer
165 / 496