94
Stoelen en veiligheidssystemen
Gevaar
Bij gebruik van een kinderveilig-
heidssysteem op de stoel voor de
voorpassagier moeten de airbag-
systemen voor de voorpassagier
worden gedeactiveerd; zo niet,
dan vormt het activeren van de
airbags een risico van dodelijk
letsel voor het kind.
Dit geldt vooral wanneer u achter-
waarts gerichte kinderveiligheids-
systemen op de passagiersstoel
gebruikt.
Achterwaarts gerichte kinderzitjes
mogen niet in de auto worden
geplaatst, zelfs als de airbag uit is.
Zet het kinderzitje niet zonder
bovenste bevestigingsband met
verankering vast wanneer de wet
voorschrijft dat de bovenste bevesti-
gingsband moet zijn vastgezet of
wanneer de gebruiksaanwijzing van
het kinderzitje vermeldt dat u de
bovenste bevestigingsband moet
vastzetten.
Als u een driepuntsgordel gebruikt
om het kinderzitje vast te zetten,
moet u de gebruiksaanwijzing van
het kinderzitje en de onderstaande
instructies opvolgen:
1. Zet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren voordat u het
voorwaarts gerichte kinderzitje
vastzet. Zet de stoel hoger of
zet de rugleuning zo nodig
rechtop, zodat het kinderveilig-
heidssysteem stevig vastzit.
Wanneer het passagiersdetec-
tiesysteem de frontairbag van
de buitenste voorpassagier
heeft uitgeschakeld, moet het
UIT-lampje van de statusindi-
cator van de passagiersairbag
oplichten en blijven branden
wanneer u de auto start. Zie
Waarschuwingslampje status
airbag passagierszijde 0 116.
2. Zet het kinderzitje op de stoel.
Verwijder de veiligheidsgordel
uit de geleider door de band
door de opening van de
geleider te schuiven. Zet het
kinderzitje niet vast met de
veiligheidsgordel door de
geleider geleid.
3. Pak de gesp vast laat de heup-
en schoudergordel van de
veiligheidsgordel door of rond
het zitje lopen. De gebruiks-
aanwijzing van het zitje laat
zien hoe dat gaat.