262
Verzorging van de auto
aangesloten. Als de lader niet
binnen 72 uur naar onderhouds-
laden is gegaan, duidt dit op een
storing. In dergelijke gevallen
moet de lader handmatig worden
losgekoppeld.
Als een accu tijdens het laden
defecten vertoont, zal de
geavanceerde technologie van
de lader de meeste problemen
oplossen, maar enkele zeldzame
storingen in de accu kunnen
blijven bestaan. Laat een accu
niet langere tijd zonder toezicht
op de lader aangesloten.
Bewaar en gebruik de acculader
buiten het bereik van kinderen
en zorg ervoor dat kinderen niet
met de lader kunnen spelen.
Accu's verbruiken water tijdens
gebruik en laden. Bij accu's waar
water kan worden bijgevuld,
moet het waterpeil regelmatig
worden gecontroleerd. Als het
waterniveau laag is, moet u
gedestilleerd water bijvullen.
TYPEN ACCU'S EN INSTEL-
LINGEN
De lader is geschikt voor gebruik
met de in uw auto geleverde accu.
Als u de originele accu vervangt,
moet u op de richtlijnen van de
accufabrikant letten. Onder
"TECHNISCHE SPECIFICATIES"
ziet u welke accugroottes geschikt
zijn voor de verschillende ladermo-
dellen.
In de tabel ziet u wat de lampjes
betekenen:
OPLADEN
De lader aansluiten op in auto's
gemonteerde accu's:
1. Ladermodel 1052 aansluiten
- De apparatuur aansluiten op
een in de auto gemon-
teerde accu.
2. Wanneer de voedingsaanslui-
ting achterin wordt aangesloten
of losgekoppeld, moet de
stekker van ladermodel 1052
uit de elektrische aansluiting
worden gehaald.
3. Sluit de lader aan op de APO
achterin.
4. Sluit de AC-kabel aan op het
stopcontact.
OPLADEN STARTEN
1. Nadat de voedingsaansluiting
op de auto is aangesloten, sluit
u de lader aan op het
stopcontact.
2. Ladermodel 1052 begint te
laden zodra de netvoeding is
aangesloten.
3. Normaal opladen wordt aange-
geven door het lampje voor
bulkladen of het lampje voor
onderhoudsladen. Als het
lampje voor onderhoudsladen