212
Rijden en bedienen
Rijregelsystemen
Tractieregeling/Elektroni-
sche stabiliteitsrege-
ling (ESC)
De auto heeft een Traction Control
System (TCS) oftewel tractierege-
ling en een StabiliTrak-systeem.
Deze systemen helpen de wielspin
beperken en ondersteunen de
bestuurder om de controle over de
auto te handhaven, vooral als het
wegdek glad is.
TCS activeert wanneer het vaststelt
dat de achterwielen te veel
doorslippen of tractie beginnen te
verliezen. Wanneer dit gebeurt,
activeert TCS de remmen voor het
doorslippende wiel en wordt het
motorvermogen verlaagd (door de
gasklep te sluiten en de ontstekings-
vonk te regelen) om de mate van
doorslippen te beperken.
StabiliTrak wordt geactiveerd
wanneer de auto een verschil detec-
teert tussen de weg die u van plan
was te nemen en de richting die de
auto in werkelijkheid uitrijdt. Stabili-
Trak past selectief remdruk toe op
elk van de remmen van de auto om
de bestuurder te helpen de auto op
het gewenste pad te houden.
Wanneer de cruisecontrol wordt
gebruikt terwijl TCS het doorslippen
begint te beperken, wordt de cruise-
control automatisch uitgeschakeld.
Cruisecontrol kan opnieuw worden
ingeschakeld wanneer de wegom-
standigheden dit toelaten. Zie
Cruisecontrole 0 220.
Beide systemen gaan automatisch
aan als de auto wordt gestart en
wegrijdt. Deze systemen zijn
mogelijk voel- of hoorbaar zodra
deze ingrijpen of terwijl diagnose-
functies worden uitgevoerd. Dit is
normaal en duidt niet op een
probleem met de auto.
Het is raadzaam om beide
systemen onder normale rijomstan-
digheden ingeschakeld te laten. Als
de auto vast raakt in zand, modder,
ijs of sneeuw moet TCS soms
worden uitgeschakeld. Zie Als de
auto vast is komen te zitten 0 186
en Systemen aan- en uitzetten ,
verderop in dit hoofdstuk.
Het controlelampje voor beide
systemen zit in de instrumenten-
groep. Dit lampje zal:
Knipperen terwijl TCS de wielslip
beperkt.
Knipperen terwijl StabiliTrak
actief ingrijpt.
Gaan branden en aan blijven
wanneer één van deze
systemen niet werkt.
Als een van beide systemen niet
aan gaat of niet activeert, toont het
Driver Information Center (DIC) een
melding;
gaat dan aan en blijft
aan om erop te wijzen dat het
systeem niet functioneert en de
bestuurder niet ondersteunt bij de
besturing van de auto. De auto blijft
veilig om mee te rijden maar de
bestuurder moet zijn rijstijl wel
aanpassen.